![]() Ken je dat gevoel? Je start je computer op, vervolgens open je het Word programma en dan verschijnt daar op je scherm zo’n blanco, spierwitte pagina, die jij geacht wordt te vullen. Ik weet van familieleden dat ze dat gevoel soms al hebben bij het schrijven van een ansichtkaart. Wat zullen we daar nu eens op zetten? Het mag niet te oppervlakkig, niet te vroom en niet te goedkoop zijn. Hoe geef je woorden aan datgene wat je graag wil duidelijk maken? Ik begrijp het, maar meestal heb ik toch weinig medelijden. Want wees nou eerlijk, wat is nu een ansichtkaart vergeleken met een preek? Gelukkig is het vullen van m’n scherm meestal niet zo’n probleem. Dan zou ik zuchtend en steunend gebukt gaan onder een loodzware opdracht. En dat is niet zo. Ik kom niet heel gauw woorden te kort - volgens sommige gezinsleden werkt mijn mond beter dan m’n oren werken - maar soms gebeurt het me wel. Het is het begin van de week en dan word je weer geacht om de aankomende zondag weer zo’n 2500 woorden aan het papier te hebben toevertrouwd. Met mijn spreektempo zijn 2500 woorden namelijk voldoende voor ongeveer 20 minuten vermaak (of minder vermaak). Ik weet nog goed dat ik zo’n jaar of acht geleden m’n kennismakingsgesprek had met de beroepingscommissie van de VEG Oldebroek. Toen sprak ik uit dat het me een hele tour leek om bijna wekelijks weer wat nieuws te produceren. En nu, zevenenhalf jaar verder staan er ruim 300 preken in m’n computer. 300 keer 2500 woorden heb ik inmiddels over de goegemeente uitgegoten, 750.000 woorden. Wat een wonder dat ze er elke zondagmorgen weer zijn. Hulde aan jullie, zeer gewaardeerde Oldebroekse VEG-ers. Respect! Nu is preken en preken luisteren best een spannende bezigheid. Ik heb wel eens een predikant horen zeggen dat preken lijkt op het betreden van een mijnenveld. In mijn geval zitten er op zondagmorgen zo’n vijfhonderd mensen in de kerk, die allemaal met verschillende verwachtingen zijn gekomen. De blijden hebben behoefte aan een feestje, de bedroefden aan een bemoediging, de onzekeren aan een bevestiging, de geleerden aan een intellectuele prikkel en de doeners willen horen waar ze morgen mee aan de slag kunnen. En dat alles moet dan ook nog eens uit het hart komen, theologisch verantwoord, doorleefd, authentiek en praktisch zijn en het liefst omlijst met liederen van ieders persoonlijke smaak. En na afloop wordt thuis onder de koffie geëvalueerd of aan de persoonlijke verwachtingen zijn voldaan. Gelukkig ligt de tijd al ver achter ons dat het kerkvolk opkijkt tegen de man die, met of zonder toga, vanaf de kansel hoog aan de muur, zijn moeilijke woorden hoogdravend voorgedragen over de gemeente uitstort. Alleen die hoge kansel al wekt de indruk dat de Verbi Divini Minister (=bedienaar des goddelijken woords) een soort middelaar tussen hemel en aarde is. Volkomen terecht zijn de boodschapper en zijn toehoorders veel meer op hetzelfde niveau terecht gekomen. En dat is maar goed ook, want een dienaar hoort niet boven z’n mensen, maar tussen z’n mensen te functioneren. Voorgangers en predikanten zijn gewone mensen van vlees en bloed, die in afhankelijkheid van de enige echte Middelaar proberen de kudde te voeren. De taak van een dienaar is door de apostel Paulus eens als niet meer dan ‘plantjes watergeven’ omschreven (1 Cor.3:6). In die omschrijving is een Verbi Divini Minister dus een gewone tuinman en ’het vrome volk in U verheugd’ een volkstuintje :-). Dat relativeert lekker. Zo veel stellen we echt niet voor met elkaar. En dat witte blad vol krijgen gaat daarom ook niet zonder inspiratie en ook niet zonder transpiratie. Die inspiratie, daar kun je alleen maar om vragen. Dat geldt voor zowel de luisteraar als de spreker. Dat maakt zowel de boodschapper als de ontvanger klein en afhankelijk. En als beiden dat blijven doen, dan gaat er wat gebeuren. De blijden, de bedroefden, de onzekeren, de geleerden en de doeners komen aan hun trekken. Er begint wat te groeien. Het watergeven heeft effect. Alleen zo kan het lukken, dat wonder, dat elke keer weer opnieuw dat witte blad met zo’n 2500 woorden gevuld wordt.
0 Comments
![]() Kennen jullie dat verhaaltje van die zes blinden en die olifant? Het is een soefi-verhaal uit de 12e eeuw (soefisme is een islamitische stroming) maar het is tegenwoordig weer helemaal hip. Het verhaal gaat zo. Zes blinden worden bij een olifant gebracht. Ze krijgen de opdracht de olifant aan te raken. En daarna moeten ze vertellen wat een olifant is. De eerste raakt de slurf van de olifant aan. Hij zegt: de olifant is een soort slang. De tweede raakt een slagtand aan en zegt: een olifant is een zwaard. De derde voelt aan het oor en zegt: een olifant is een soort waaier. De vierde legt zijn hand tegen één van de flanken van het beest. Hij zegt: een olifant lijkt wel een muur. De vijfde staat bij de poot en zegt: een olifant is een pilaar. De zesde blinde had de staart te pakken en zegt: een olifant is een touw. Zoveel blinden, zoveel meningen. Kijk, zeggen velen vandaag, zo zit het nu ook met alle godsdiensten en levensbeschouwingen. Net zoals die blinden allemaal een klein stukje van de waarheid weten en met elkaar de hele waarheid vatten, zo hebben alle godsdiensten ook een stukje van de waarheid te pakken, maar allemaal samen geven ze de hele waarheid weer. En zo is er ook niks mis mee dat ieder ‘z’n eigen waarheid’ heeft. Klinkt mooi, vind je niet? Past dan ook uitstekend in onze tolerante postmoderne samenleving. Niemand heeft de hele waarheid in pacht. Eigenlijk zou er nog een zevende blinde bij moeten komen die volledig mistast. Die zou dan zeggen dat er helemaal geen olifanten bestaan. Moet ook kunnen. Een leuk verhaal! De enigen die echt kunnen vertellen hoe die olifant er uit ziet, zijn de mensen die niet blind zijn en alle feiten overzien. Zij zien dat de zevende blinde mistast en dat alle anderen ieder maar een stukje van de olifant omschrijven. Maar toegepast op de godsdiensten gaat dit niet-onaardige verhaaltje mank. Want wie is dan de degene die alle feiten overziet? Zo’n mens bestaat niet! Als dit verhaaltje gebruikt wordt als een illustratie voor de verschillende godsdiensten dan is het gebaseerd op een niet te bewijzen aanname dat alle godsdiensten een deel van de waarheid in petto hebben. Mijn ervaring is dat het verhaaltje het liefst op deze manier gebruikt wordt door mensen die niet willen of kunnen kiezen. Nu is twijfelen aan wat waar is niet persé een slechte eigenschap. De schrijver Tim Keller geeft in één van z’n boeken aan dat er twee soorten twijfel bestaan. Eerlijke twijfel en oneerlijke twijfel. Oneerlijke twijfel is de weigering na te denken over iemands overtuiging omdat je heel goed beseft dat openstaan voor een andere overtuiging enorme gevolgen kan hebben. Misschien moet je je leven wel veranderen? Oneerlijke twijfel is ten diepste lui! Eerlijke twijfel daarentegen is met een open mind de argumenten op hun redelijkheid toetsen. Iemand die eerlijk twijfelt gaat op zoek. Nu weet ik van Iemand die aan het begin van onze jaartelling met stellige overtuiging heeft verkondigd dat wie zoekt ook werkelijk zal vinden (Lukas 11:9). Ja, Hij ging nog verder, Hij waagde het zelfs zichzelf dè Waarheid te noemen. Persoonlijk denk ik dat Hij gelijk heeft. Tijdens mijn zoektocht ben ik nooit steekhoudende argumenten tegengekomen die Zijn ongelijk bewijzen. Integendeel, wat mij betreft gooit Hij veruit de hoogste ogen om in aanmerking te komen voor Degene die werkelijk alle feiten overziet! ![]() Terwijl de dagen weer korter, natter, mistiger en donkerder worden, maakt de wereld zich weer op voor het kerstfeest en de jaarwisseling. Die donkere dagen roepen bij de mens verlangens op naar huiselijkheid, gezelligheid en behoefte aan vrede en licht. Geen wonder dat al in de tijd van de Germanen rond deze tijd het midwinterfeest werd gevierd. Men vierde rond de kortste dag van 21 december het einde van het oude jaar en de geboorte van het nieuwe jaar. Er werd heftig gefeest en men dacht met het feestlawaai en het ontsteken van lichten het kwaad buiten de deur te kunnen houden. Het schijnt dat, toen het christendom voet aan wal kreeg in Europa, het midwinterfeest heeft moeten wijken voor het christelijke kerstfeest. En veel ‘kerstgebruiken’ schijnen daarom ook hun oorsprong te hebben in het Germaanse midwinterfeest. Voor sommige criticasters is deze wetenschap al voldoende om maar niet mee te doen met het kerstfeest, of in ieder geval die germaanse kerstboom maar buiten de (kerk)deur te houden. Ik weet van lieve geloofsgenoten die groene takjes acceptabel vinden, maar de boom buiten de deur houden. Wat ontbreekt is slechts de stam. Wie het vatten kan, die vatte het…. Natuurlijk hebben deze mensen gelijk dat de boom, de lampjes en die nep-klaas in z’n slee, niets met de gebeurtenissen in Bethlehem te maken hebben. En het is ook zeer onwaarschijnlijk dat de meest bijzondere geboorte ooit in hartje winter heeft plaatsgevonden. Een volkstelling organiseren, waarbij heel veel volk op reis moet gaan, doe je nu eenmaal niet als de weersomstandigheden op z’n slechtst zijn. En dat de herders zich ‘midden in de winternacht’ in het veld bevonden is ook niet voor de hand liggend. Maar of we er daarom meteen slecht aan doen om kerst te vieren op een manier die bij ons volkje past is nog maar de vraag. Je kunt nog altijd beter op het verkeerde tijdstip stil staan bij de geboorte van het Kerstkind dan helemaal niet stilstaan bij de geboorte van het Kerstkind. Ook het verhaal zelf is trouwens sterk geromantiseerd. Een bevalling in een beestenstal is behoorlijk behelpen en een voerbak als wieg is ook maar een noodoplossing. Toen ik ooit in een preek het verhaal ontdeed van alle verzinsels om zicht te krijgen op de echte gebeurtenissen, werd me dat niet door iedereen in dank afgenomen. We houden graag onze eigen voorstelling vast. En toch was deze gebeurtenis, fout of goed gedateerd, fout of goed voorgesteld, reden om de jaren te gaan tellen. En sindsdien praten we over ‘voor Christus’ en ‘na Christus’. Vlak voordat de geboorte plaatsvond werd er in de velden rondom Bethlehem gezongen. Hemelse stemmen zongen over ‘vrede op aarde’. Een vrede die ook toen niet aanbrak trouwens. Al gauw vond er in Bethlehem een kindermoord plaats. Het Kind ontkwam maar ternauwernood. Z’n ouders vluchtten met Hem naar Egypte. En hoe vaak heeft de geschiedenis zich sindsdien niet herhaald. Eventjes leek het er op dat de beloofde vrede zou doorbreken. Tijdens de 1e Wereldoorlog werden in 1914 de wapens neergelegd om kerst te vieren. Een historisch moment, Duitsers en Engelsen kropen uit hun loopgraven en zongen samen ‘vrede op aarde’. Maar een paar dagen later werden de wapens weer opgepakt en de strijd werd hervat. En ook in die tijd vluchtten er mensen voor het geweld. Het schijnt dat 1.000.000 Belgen een veilig heenkomen zochten in ons land. Ook nu weer, in onze tijd, hebben we te maken met mensen die vluchten moeten voor bruut geweld. In wankele bootjes zoeken ze een veilig heenkomen naar Europa. Op zoek naar veiligheid, warmte, geborgenheid en vrede. Wij kunnen de situatie in het thuisland van deze mensen niet veranderen. Maar wij kunnen wel de situatie voor de mensen die ons pad kruisen veranderen. In ons land leven heel veel mensen die Kerst gaan vieren. En velen van hen noemen zich een volgeling van dat Kind van Bethlehem. Een Kind dat, hoe klein ook, moest vluchten voor geweld. Wat zou dat een geweldig goede reclame zijn als juist deze volgelingen vooraan staan om deze vluchtende medemensen ‘vrede op aarde’ aan te bieden. ![]() Ineens werden we ons bewust van het drama dat zich afspeelt in de wereld. Een klein driejarig jongetje spoelt levenloos aan op het Turkse strand. Hoewel er al heel wat kinderen en volwassenen zijn omgekomen tijdens de risicovolle oversteek over de Middellandse Zee, lijkt dit driejarige slachtoffer van de mensensmokkelaars ‘het gezicht’ van de migrantencrisis te zijn geworden. In de media wordt deze vraag gesteld: “Als zelfs de foto van dit kind de houding ten opzichte van vluchtelingen niet verandert, wat dan wel?” Even lijkt het erop. Door velen wordt emotioneel gereageerd. Maar nu de meeste Europeanen de tranen uit de ogen hebben gewreven en weer met beide benen op de grond staan, lijken de meningen nauwelijks veranderd. Op slechts enkele kilometers van ons eigen dorp verwijderd wordt er een heftige discussie gevoerd over een AZC en jammer genoeg wordt het verweer van de plaatselijke bevolking door de populisten in de politiek als een goed voorbeeld aangehaald. Een twijfelachtige eer. Het overgrote deel van de bevolking is bang. Bang voor eigen veiligheid. Ze ziet de komst van de vluchtelingen als bedreiging. Maar de vraag stellen, of hiermee de bedreiging door ‘eigen volk’ van een hardwerkende burgervader gerechtvaardigd is, is diezelfde vraag beantwoorden. Voor wie moeten we banger zijn? In de politiek beweert een nep-democraat dat de enige juiste Joods-Christelijke reactie op de vluchtelingenstroom het sluiten van de grenzen is. Nu ben ik niet helemaal vreemd in de Joods-Christelijke traditie. Meer dan gemiddeld heb ik gelezen in de heilige boeken van Joden en Christenen. In het voor Jood en Christen gezaghebbende boek Leviticus (19:34) staat het volgende: Als een onder u geboren Israëliet zal u de vreemdeling gelden, die bij u vertoeft; gij zult hem liefhebben als uzelf, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte. Het zou mij geen moeite kosten om deze tekst aan te vullen met andere gedeelten uit de heilige boeken die laten zien dat de zwakke, zieke, arme, kwetsbare medemens een veilige plaats geboden moet worden. En daarom zie ik absoluut geen overeenkomst tussen het Joods-Christelijke gedachtegoed en de uitlatingen van deze hoogblonde politicus die beweert dat gedachtegoed te verdedigen. Natuurlijk is het goed om verstandig om te gaan met al die mensen die ons land binnenkomen. En het is inderdaad niet heel handig om een klein Drents dorpje met nog geen 150 inwoners te overspoelen met 1400 asielzoekers of in de omgeving van een Joodse wijk Syrische vluchtelingen te huisvesten. Maar dat neemt niet weg dat er medemensen aan de grenzen van ons land kloppen. Ik meen dat dit ook al eens eerder is gebeurd. Voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog heeft Nederland vluchtende Joden uit Duitsland niet binnen gelaten. We weten nu wat er met deze mensen is gebeurd. Ik neem aan dat ieder weldenkend mens zich daar nog steeds voor schaamt. Mocht in ons land blijken dat een meerderheid van de bevolking voor sluiting van onze landsgrenzen is, dan mogen we ons afvragen of onze kinderen zich straks ook voor ons zullen moeten schamen. Als het zover komt, wat ik niet hoop, dan kunnen we ons niet meer beroepen op het Joods-Christelijke gedachtegoed, maar dan wordt het hoogste tijd om er naar terug te keren! ![]() Het is weer zover! Na opnieuw een jaar harken en schoffelen in Vrije Evangelische grond,waarbij gezegd mag worden dat de laatste drie maanden er extra geploeterd moest worden omdat collega Kasper voor drie maanden in zijn studeerkamer was ondergedoken, knopen wij onze sleurhut weer achter onze Scenic om richting de zon te gaan. Onze sleurhut heeft de deftige naam Chateau wat kasteel betekent,maar eerlijk gezegd heb ik nooit begrepen wat de overeenkomst is tussen de paar vierkante meter waarop Marja en ik onze vakantie doorbrengen en een kasteel.Maar hoe dan ook, we gaan op pad, en gezien het brandstofverbruik lijkt onze Scenic er weer een hele klus aan te hebben om het ‘kasteeltje’ naar Zuid Frankrijk te verplaatsen. Behalve een file van anderhalf uur op de ringweg rondom Parijs verloopt de reis voorspoedig. Dankzij de uitvinding van de tomtom en tot onze opluchting hoeven we geen één keer met het ‘kasteeltje’ achter ons van baan te wisselen. Want ongetwijfeld zou dat nog veel meer getoeter van zenuwachtige Franse weggebruikers om ons heen opgeleverd hebben dan nu het geval is. Zoals ieder jaar worden we ook dit keer weer geconfronteerd met de Franse tolwegen. Met uiterste precisie manoeuvreren we de Scenic met het ‘kasteeltje’achter ons tussen twee hoge stoepranden door om vervolgens voor een onoverzichtelijke betaalautomaat tot stilstand te komen. Nu heb ik op de één of andere manier altijd last van een soort ‘automaten-dyslexie’. Het komt regelmatig voor dat ik verdwaasd sta te kijken bij een parkeerautomaat of een pinapparaat, maar als zo’n automaat dan ook nog de aanwijzingen in het Frans weergeeft wordt het er allemaal niet makkelijker op. Nadat ik eindelijk in de gaten heb waar het geld in gedeponeerd moet worden doet er zich nog een probleem voor. Omdat het ‘kasteeltje’ breder is dan de Scenic sta ik verder af van de automaat dan mijn armen lang zijn. Tot groot leedvermaak van mijn reisgenote word ik gedwongen mijn soepele lijf door het raampje naar buiten te wurmen en zo onder het nodige gezucht en gesteun,want het is ondertussen ruim 30 graden, mijn papiergeld in een of ander gleufje te froemelen en vervolgens met een laatste krachtsinspanning het wisselgeld uit een bakje te graaien dat nog verder van mijn bijna-uit-de-kom-geschoten arm verwijderd is. U begrijpt wel, dat het niet meevalt, om op vakantie te gaan. Gelukkig werd het leedvermaak van mijn reisgenote op de terugweg afgestraft. We hadden een alternatieve route verzonnen om de protesterende boeren en de hardfietsende tourrenners te ontwijken, maar we ontkwamen er niet aan toch nog een stukje tolweg mee te pakken. Zoals altijd pak ik het bonnetje aan van de Franstalige automaat en geef het dan vervolgens aan mijn lieftallige reisgenote. Op dat moment had zij haar schoot vol met een landkaart, een thermoskan, een snijplank, een stokbrood, een pot jam en een groot broodmes en een heleboel kruimels. Het kaartje wordt aangepakt en we vervolgen onze reis. Toen we echter de tolweg verlieten en het kaartje weer tevoorschijn moest komen was het in geen velden of wegen te bekennen. Na een gemoedelijke conversatie over de vraag wiens schuld het is dat het kaartje weg is, besluit mijn reisgenote naar de automaat te lopen en een gesprek aan te gaan met de onzichtbare dame achter het microfoontje van de automaat. De dame spreekt net zo goed Engels als wij Frans spreken, dus het werd een langdurig en geanimeerd gesprek. Uiteindelijk begrepen we dat we ons geld in een soort brievenbusje mochten doen en nadat dit gebeurd was maakte de dame ons duidelijk dat er geen mogelijkheid was wisselgeld te geven. Het werd dus een duur ritje al met al. De Scenic en het ‘kasteeltje’ mochten onder de slagboom door en de reis kon na ruim een kwartier worden voortgezet. Het duurde slechts enkele minuten of ergens van onder de zetel van mijn medepassagier kwam het bewuste kaartje tevoorschijn. U gelooft het of niet….maar ik heb niets gezegd. Na twee dagen en ruim 1300 kilometer mochten we weer veilig thuiskomen. U hebt het wel weer gehoord, we hebben weer een fantastische vakantie gehad. ![]() Zoals velen wel zullen weten kent onze Vrije Evangelische Gemeente alweer zo’n negen jaar een heuse wandelgroep. Eens in de maand, op zaterdag, trekken er vanuit Oldebroek en omstreken zo’n vijftig deelnemers op uit om per keer zo’n 25 à 30 kilometer te wandelen. Inmiddels heeft de groep het Pieterpad, het Marskramerpad en het Zuiderzeepad al gewandeld. De wandelgroep wordt bijgestaan door een cateringgroep die ervoor zorgt dat de auto’s van het beginpunt naar het eindpunt worden gebracht en ook verzorgen de cateraars tijdens de pauzes de inwendige mens. De wandeling wordt iedere keer weer afgesloten met een maaltijd, verzorgd door een thuisfrontcommissie van een van onze zendingswerkers. De deelnemers betalen voor de deelname en op die manier praten,wandelen en eten(!) ze heel wat geld bij elkaar voor het goede doel. Zoals ingewijden wel weten behoort ook Marja, mijn vrouw, tot de deelnemers. Vanuit de groep is al regelmatig de opmerking gemaakt dat het ook hoog tijd wordt dat ikzelf me onder de wandelaars ga begeven. Tot nu toe is het me aardig gelukt om de boot af te houden en de vriendelijke en soms dringende verzoeken en opmerkingen van me af te slaan. Ik moet eerlijk belijden dat ik daarbij zelfs de bijbel wel eens heb misbruikt om mijn argumenten kracht bij te zetten. Dat zal een echte VEG-er immers vast en zeker aanspreken. En zo is een citaat uit Psalm 1 voor velen overtuigend genoeg geweest. Er staat immers geschreven:Welzalig de man die niet wandelt….. nou dan! Nu hebben Marja en ik in de meivakantie, samen met vrienden een vakantie in Ierland gehouden. Velen verdachten de ‘veurganger van het ranja-kerkie’ -een echte VEG-er drinkt geen alcohol- ervan dat hij, eenmaal buiten het gezichtsveld van z’n parochianen, zich te buiten zou gaan in een Ierse pub, maar niets is minder waar. Dagelijks hebben we in dit schitterende land gewandeld. Ja, u leest het goed, gewandeld. Niet van die grote afstanden, maar toch. We hebben mooie dingen gezien en we zijn ook nat geregend. Want dat schijnt in Ierland nog wel eens voor te komen. Tijdens één van de wandelingen kwamen we ineen gebied terecht waar dat duidelijk te merken was. Het pad was modderig, nat en glad. Bovendien liep het pad langzaam omhoog. De wandeling naar boven verliep redelijk goed. De schade bleef beperkt tot natte voeten en spierpijn. Maar toen – en dat hadden we natuurlijk van te voren kunnen bedenken – moesten we ook nog terug. Tijdens de afdaling bewees ik in ieder geval geen ezel te zijn. Die zou zich hooguit één keer aan een steen stoten. Ik presteerde het maar liefst drie keer. Terwijl mijn reisgenoten zonder kleerscheuren of andere schade beneden wisten te komen, kreeg ik het voor elkaar om tot drie keer toe languit overeen gladde steen uit te glijden en in de modder te vallen! Natuurlijk, geen zorgen, als ‘veurganger’ blijven de krachttermen binnen de perken, maar helemaal lovend waren de woorden die m’n mond ontglipten ook weer niet. Het leedvermaak onder de reisgenoten was groot. En inmiddels thuisgekomen lukt het mij ook weer aardig om er om te lachen, zij het nog altijd als de bekende boer met kiespijn. Want ik verzeker u dat zulke glijpartijen bij anderen véél leuker zijn dan als je zelf het slachtoffer bent. Onderweg in het vliegtuig vroeg ik me af of zo mijn misbruik van Psalm 1 misschien genadeloos is afgestraft. Al peinzend en mijmerend kreeg ik een nieuwe ingeving, of een woord, zoals sommigen ernstig plachten te zeggen. Of ik het ècht ontving of zelf bedacht laat ik aan uw eigen onderscheidingsvermogen over. In ieder geval is het een citaat van Paulus en op bijzondere wijze ook op mij van toepassing. Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle (1 Kor.10:12). Lieve wandelmensen, even voor alle duidelijkheid, ik ga ook de volgende wandeling niet mee! ![]() Het is 2 februari, de telefoon gaat. Een bekende stem aan de lijn: ‘ha pa, je bent opa……’ M’n tweede dochter. Ik durfde haar de laatste tijd nauwelijks te bellen. Ze kon ieder moment een baby krijgen. Je wilt toch niet tijdens de weeën bellen. Maar nu belt ze zelf. Een nieuw klein meisje. Onze tweede kleindochter binnen twee maanden. Ons zesde kleinkind. Geweldig. Reden genoeg voor deze opa om een vreugdedansje om de tafel te maken. Hier mag het, ik ben toch alleen thuis, geen mens die me ziet. Alle VEG-ers zitten veilig aan de andere kant van de bult die Wapenveld van Oldebroek scheidt. Natuurlijk zo snel mogelijk oma Marja opgetrommeld en samen op kraambezoek. Er wordt geknuffeld, op de schouders geslagen, verwonderd in de wieg gekeken, een traantje weggepinkt, onder de indruk hoe het toch kan, één zaadcel en één eicel en nu een mensje, wonderlijk gemaakt, alles erop en eraan. Wat een geschenk, wat een verantwoordelijkheid ook. Wat kan het leven dan in eens mooi zijn in ons kleine miniwereldje. Het liefst zou je dan gewoon niet verder kijken. Want buiten ons miniwereldje staan de zaken er zo anders voor. In ons ‘beschaafde’ Nederland worden minderjarige meisjes als slavinnen verhandeld zodat brave huisvaders hun lusten kunnen botvieren zonder dat het thuisfront ervan weet. In Parijs zijn er mensen die denken dat ze een goede zaak dienen als ze een kantoor van een weekblad schietend bestormen of onschuldige burgers in een Joodse supermarkt in gijzeling nemen. En nog iets verder van huis worden kinderen onthoofd, hulpverleners gekidnapt en komen er massa’s vluchtelingen om het leven in onveilige rubberbootjes. Voor het plekje aan boord hebben ze schandalige bedragen neergeteld. Ik probeer me voor te stellen hoe vaders, moeders, opa’s en oma’s van daders èn slachtoffers ook eens vol verwondering boven hun wiegjes hebben gestaan. Allemaal kostbare mensenlevens. En nu uitgebuit door een viespeuk, of oneerlijk vroeg om het leven gekomen, of onvoorstelbaar gehersenspoeld en tot beestachtige daden in staat gebracht en uiteindelijk je kostbare leven geofferd voor….ja voor wat eigenlijk? Het leven is mooi….het leven is afschuwelijk. Zal het ooit goed komen. Zal er ooit ingegrepen worden? Zal er ooit recht gedaan worden? Zal het ooit gebeuren dat alles wordt zoals het bedoeld is? Ik staar naar buiten. Kale bomen, dorre struiken, in de bloemenperken in onze tuin staat niet veel meer dan een paar droge takjes. Het is guur, maar nog even, dan komt het voorjaar eraan. De ogenschijnlijk dode natuur gaat weer uitlopen. Onvoorstelbaar, je gelooft je ogen niet. Zal het dan toch waar zijn? Zal het leven het toch winnen en als het ware dwars door de dood heen breken. Zal het dan toch…..? Ik droom ervan. Ik geloof erin. ![]() Hebt u het gelezen in het vorige maandblad? Ds. Kruithof heeft geen huistelefoon meer, maar hij is alleen nog maar mobiel te bereiken.Toen wij als voorgangers, na onze vakanties, elkaar voor het eerst ontmoetten kwam hij binnen met z’n gebruikelijke gereedschap: een bijbel en een agenda.Maar daarnaast liet hij ook vol trots z’n nieuwe aanwinst zien: zo’n apparaat in een fraai leren hoesje waar je zelfs mee schijnt te kunnen bellen. Nu wil het toeval – toeval bestaat niet volgens geleerden – dat ikzelf ook sinds kort de trotse eigenaar ben geworden van een I-phone. Denk nu alsjeblieft niet dat ik de dominee heb na-geaapt. We wisten het gewoon niet van elkaar,maar de overeenkomst tussen het toestel en het hoesje is verbluffend. Niet de dominee, maar mijn vrouw en kinderen hebben me overgehaald. Mijn kinderen vonden het toestel waarmee ik voorheen mobiel trachtte te bellen meer weg hebben van een flinke koelkast dan van een mobiele telefoon: “dat kan ècht niet meer, pa!” En Marja was het ook al helemaal zat.Met een mobiele telefoon in je ene broekzak en zo’n prop van een zakdoek en een sleutelbos in de andere loop je als ‘veurganger’ finaal voor schut. Bovendien hebben alle broeken die ik draag de neiging om op de plek waar m’n mobiel meestal zit van die kale plekken te vertonen. Ongepast, dat begrijpt u. En nog ongepaster dat ik me er nauwelijks iets van lijk aan te trekken. Maar nu wordt alles anders. De I-phone die ik heb aangeschaft past namelijk onmogelijk in m’n broekzak. Dus met de kleding moet het vanaf nu goed komen. Maar omdat ik ook al niet tot het type voorganger hoor, dat ’s zomers zichzelf kastijdt door in een colbertje te lopen, sjouw ik meestal wat onwennig met het ding in m’n hand rond, samen met, u raadt het al, m’n agenda en m’n bijbel. Inmiddels ben ik driftig aan het oefenen. Want het schijnt gemakkelijk te zijn, zegt iedereen. En inderdaad, sinds ik ongeveer de hele zomervakantie heb doorgebracht in een hoekje, met m’n leesbril op, de tong uit de mond, af en toe iemand bellen zonder dat het echt de bedoeling was, ben ik nu zover dat ik er vrolijk op los app (zo heet dat geloof ik). Hoewel het nog wel eens gebeurt dat ik met m’n dikke vingers verkeerde letters aansla op het minuscule toetsenbordje, en zodoende Russische onuitspreekbare woorden tevoorschijn tover op het scherm, begint het er nu langzamerhand aardig op te lijken. Eén van de kinderen heeft een groeps-app aangemaakt en nu gaat er heel wat kostbare tijd verloren - tijd die ook besteed had kunnen worden aan het bestuderen van ernstige bijbelcommentaren - met onnozel gezwam, zoals in ons gezin nogal vaak schijnt voor te komen. Ik hoop trouwens niet dat ik met deze ontboezemingen van mijn voetstuk val, want voorgangers en hun kinderen hebben geen bijzondere genen, alsof alles wat in andere gezinnen wèl voorkomt bij voorgangers nìet gebeurt. Ons is echt niets menselijks vreemd. Nu zijn er fanaten die beweren dat je de I-phone ook heel makkelijk als agenda kunt gebruiken. Ik waag me er nog niet aan. Zolang ik nog wordt uitgelachen tijdens kerkenraadsvergaderingen – waar is het respect gebleven - als ik voor de zoveelste keer m’n document kwijt ben op m’n laptop, en iedereen minuten lang moet wachten tot ik het weer tevoorschijn getoverd heb, zie ik met zo’n I-phone-agenda de bui al hangen: “even wachten hoor, ik heb het zo gevonden…..o nee, toch niet…..momentje…...hè, ik dacht toch echt dat ik het had opgeslagen…..” Jullie voelen het wel, ik houd het voorlopig bij m’n jaarlijkse Sinterklaascadeau, een Hema-agenda met weekoverzicht. Gewoon zo eentje van papier waar je met een pen in kan schrijven. Niet echt origineel, ik geef het toe. Het enige dat jaarlijks verandert is de kleur en het jaartal. Dit jaar vraag ik, denk ik, maar eens een zwarte. Tenminste als het nog mag. Want misschien geldt voor agenda’s wel hetzelfde als voor Pieten. Die mogen immers ook al niet meer zwart zijn. ![]() Ik wil vandaag iets schrijven over schaken. Niet dat ik er echt verstand heb. Ik weet niet eens wie de huidige wereldkampioen is. En na even googlen moet ik eerlijk toegeven dat ik een naam ben tegen gekomen van iemand waar ik nog nooit van gehoord heb. Maar stel je nu toch eens voor dat ik de gelegenheid krijg tegen deze wereldkampioen een wedstrijdje te schaken. Ik schaak nooit, maar ik weet wel hoe de schaakstukken gezet moeten worden. Het is mij bekend dat de toren horizontaal en verticaal in een rechte lijn over het bord bewegen mag en dat de loper diagonaal over het bord gezet mag worden. Ik heb me zelfs de paardensprong eigen gemaakt, twee vlakjes verticaal en één horizontaal, of twee vlakjes horizontaal en één verticaal. En ik heb ook ontdekt dat schaken een geëmancipeerd spel is, want de dame heeft de grootste bewegingsvrijheid. Het doel van schaken is om de tegenpartij schaakmat te zetten. Schaakmat wil zeggen dat de koning geen zet meer kan doen zonder dat hij geslagen wordt. Op het moment dat ik met mijn minimale ‘schaakkennis’ aanschuif bij de wereldkampioen kunnen we met grote zekerheid zeggen dat ik ga verliezen. De schaakmeester is de ‘baas’ op het bord. Wat ik ook bedenk, welke zet ik ook doe, hij weet er op in te spelen en neemt als het ware mijn keuzes op in zijn totale plan om mij te verslaan. Niet dat de schaakmeester van te voren weet wat ik ga zetten. O nee, mijn zetten zijn honderd procent mijn eigen keuzes. Iedere zet maak ik met mijn volle verstand en de schaakmeester heeft het ook absoluut niet nodig om mij te manipuleren en een bepaalde kant op te dwingen. Ik moet het erkennen gaandeweg het spel: ik leg het af, hij is oppermachtig, hij is mij veel te groot. Dit voorbeeld van de schaakmeester kwam ik tegen in één van de boeken – ik weet niet meer welke - van één van de meest productieve christelijke schrijvers in ons land. Als bioloog, filosoof, theoloog, hoogleraar, prediker en publicist heeft Willem Ouweneel het vermogen om heel veel moeilijke onderwerpen met veel kennis van zaken op een heldere manier te behandelen. Zo gebruikte hij dit voorbeeld om de verhouding tussen de menselijke verantwoordelijkheid en keuzes en de almacht van de Eeuwige uit te leggen. Ik heb gevoelsmatig altijd moeite gehad met het idee dat we hier met elkaar alleen maar een van te voren geprogrammeerd bandje afspelen zonder dat we zelf werkelijk een keuze hebben.Uitspraken als ‘op Zijn tijd’ en ‘het heeft de HEERE behaagd’ wekken de indruk dat al het kwaad, al het onrecht en alle ziekte van te voren geprogrammeerd zijn door Iemand die op de één of andere onverklaarbare manier toch liefde is. Maar het idee van de almacht loslaten zou onherroepelijk betekenen dat we met z’n allen reddeloos verloren zijn en overgelaten worden aan de grilligheid van het noodlot, het toeval of aan onszelf. Want Hij die in de hemel zetelt wil wel helpen, maar kan het eigenlijk niet echt. Maar het voorbeeld van de schaakmeester helpt me om te blijven geloven in menselijke verantwoordelijkheid èn goddelijke almacht, beiden. Er is een plan en in dat plan worden mijn eigen keuzes en verantwoordelijkheden heel serieus genomen. Wat mij betreft wordt zo het respect voor de Almachtige alleen maar groter. We spelen geen bandje af, maar Hij speelt constant in op de hier op aarde gemaakte keuzes en neemt die mee naar Zijn grote doel, dat grote moment dat alles wat aangetast is door gebrokenheid en tragiek het moet afleggen. Dan zal het gebeuren dat de stem van de grote Schaakmeester door het heelal schalt:schaakmat! En dan zullen zelfs die allerlastigste tegenstanders, het kwaad en de dood, het afleggen en moeten toegeven: de Schaakmeester is oppermachtig. Hij is ons veel te groot! ![]() Het zal ongetwijfeld niet aan jullie voorbij gegaan zijn. Want onze oranje jongens en meiden hebben het weer fantastisch gedaan. Acht keer goud, zeven keer zilver, negen keer brons, als ik goed geteld heb. Wat een kanjers. En hebben jullie ook gezien hoe onze koning en koningin uit hun dak gingen op de tribune? Nederlanders zullen geen Nederlanders zijn om daar wat van te vinden. Want dat schijnt niet te mogen, een enthousiaste koning naast een stralende koningin. Koningen behoren zich statig, deftig en gepast te gedragen. Het liefst een beetje saai. Netjes gekleed, het haar in de scheiding en een uitgestreken gelaat. Zo heurt ut. Zo hebb’n we ut altied edoan. Laat dat uitbundige gedoe nu maar aan het gewone volk over. Nu hoorde ik dat er onlangs ergens in een kerkdienst een vergelijking is gemaakt tussen onze koning op de tribune met onze Hemelse Koning op de wereldtribune. Met foto’s en al nog wel. Ongetwijfeld zullen er ook weer christelijke Nederlanders zijn die dat ongepast vinden. Want christelijke Nederlanders -ik heb het dus ook over mezelf!- hebben dat vaak een beetje extra. Maar goed, in die kerkdienst hebben ze het er toch op gewaagd. Zoals onze Alex de oranje jongens en meiden heeft aangespoord, zo zou onze hemelse Koning ons aansporen terwijl wij hier op het ondermaanse voortploeteren naar de finish. En natuurlijk, er is ongetwijfeld wel een puntje te vinden waarop de criticasters gelijk hebben. Maar ergens spreekt het me ook wel weer aan. Want zo’n enthousiaste koning op de tribune communiceert heel wat meer betrokkenheid dan een afstandelijk koning op z’n troon op prinsjesdag. Maar juist dat feit, dat die plechtige koning op prinsjesdag, ook kan juichen in Sotsji, maakt hem een stuk menselijker. Twee gezichten van dezelfde koning. En zou dat ook niet zo kunnen zijn met de Koning met hoofdletter. Natuurlijk, hij is de Koning op Zijn troon. Maar toen Hij wilde duidelijk maken hoe Hij ècht was, zeg maar toen Hij z’n hart wilde laten spreken, verscheen Hij als Timmerman onder de mensen. En in de verhalen die deze Timmerman vertelde gaf Hij illustraties van Z’n Vader: gewoon een herder, een landbouwer, een vader die z’n, naar varkens stinkende, weggelopen zoon weer in z’n armen sloot en een gigantisch feest hield, omdat z’n jongen weer thuis is. Zo gewoon, zo menselijk, zo betrokken. Eerlijk gezegd kan ik me van die mensen die liever de Koning op de troon benadrukken nauwelijks voorstellen dat ze er naar uitzien om ooit voor die Koning te verschijnen. Maar de mensen die ontdekt hebben dat die Koning ons toejuicht en straks bij de finish met wijd open armen ons staat op te wachten, zijn veel gemotiveerder om Hem te ontmoeten. Ik ben blij met Alex en Max. Ze zijn een stimulans geweest voor onze oranje jongens en meiden om voor goud te gaan. En zonder het te weten zijn ze ook een prachtige illustratie geweest van onze grote Koning. Want ook Hij heeft een menselijk gezicht. En juist dat menselijk gezicht motiveert me: Ik wil het volhouden, ik ga voor goud, want Hij wacht me op, de armen wijd open! |
columns van peter
May 2024
|