Het is alweer ruim een jaar geleden dat ik moest beginnen met een chemokuur en een hormoonkuur om de ziekte die mijn lijf plaagt te bestrijden. Er brak een lastige tijd aan die behalve al mijn hoofdhaar ook heel veel energie kostte. Zelfs het ontvangen van een bezoekje van een uur dwong me, tot m’n frustratie, om na dat uur gestrekt te gaan op de bank. Het duurde maar liefst zeven maanden voordat ik weer enigszins het gevoel had dat ik van achter de geraniums tevoorschijn kon komen. Ik schreef in een vorige column al over de geweldige uitvinding van de e-bike die me de gelegenheid bood om er samen met vrouwlief op uit te trekken. Ineens zag het leven er weer wat rooskleuriger uit. Tot juni had ik tot mijn spijt geen andere keus gehad dan alle preekbeurten die gereserveerd stonden te annuleren. Maar vanaf die maand wilde ik het maar wat graag weer gaan proberen. En jongens, wat ben ik dankbaar dat het steeds beter gaan. De eerste paar keren was na afloop van de dienst nog een middagdutje noodzakelijk, maar inmiddels kan ook deze powernap zonder problemen achterwege blijven. Met andere woorden: ik ben d’r weer. Tijdens mijn afscheidsdienst van de VEG Oldebroek zong dochter Mirjam het lied van Sela ‘Gods verhaal gaat door’ en dat was ook mijn verlangen. Ik ben blij dat er weer een opvolger gevonden is in onze gemeente. Maar daarnaast wilde ik als pensionado ook graag een kleine bijdrage blijven leveren aan het doorgeven van ‘Gods verhaal’ door met een zekere regelmaat in allerlei kerkelijke gemeenten voor te gaan. Hoe teleurstellend was het toen de gezondheidsperikelen roet in het eten gooiden en hoe blij kun je zijn als het eindelijk weer mogelijk is om hier en daar een kansel te bestijgen. Voor alle duidelijkheid, ik ben niet hersteld, maar de ziekte is voor nu onder controle en het gaat naar omstandigheden goed. Helemaal de oude zal ik niet worden. Ik hoop dat het me gegund wordt om hier nog een poosje mee door te gaan. En daar zijn verschillende redenen voor. Wie mij een beetje kent weet dat ik graag onder de mensen ben. Ook sta ik graag op het podium en geniet ik van het spreken in het openbaar. Bovendien zou het me blij maken als het geloof van de luisteraars erdoor opgebouwd wordt en last but not least, hoop ik dat m’n Hemelse Vader er ook blij mee is dat ik d’r weer ben en ‘Zijn verhaal’ ook via mij doorgaat.
8 Comments
Het is alweer heel wat jaren geleden dat ik me in een column beklaagde over de pensionado’s die op hun e-bikes door de duinen crosten, terwijl vrouwlief en ik ons in het zweet des aanschijns probeerden voort te bewegen op onze ‘normale’ fietsen. Eén van onze dochters omschreef deze pensionado’s toen gekscherend als Libelle lezend, met hippe kapseltjes, gekleurde brilletjes, man en vrouw in hetzelfde ANWB tenue, helm op en zittend op een e-bike. Nu mijn gezondheid het niet langer toelaat om lange wandelingen te maken hebben Marja en ik ons voorgenomen ons te gaan toeleggen op het fietsen. Toen we ons, tijdens een midweekje er tussen uit met vrienden, hebben laten verleiden om een e-bike te huren, waren we verkocht. Eerst meende Marja nog dat het wel genoeg zou zijn dat ik alleen een e-bike aanschafte en zijzelf wel op haar ‘normale’ fiets zou kunnen meekomen. Maar na één gezamenlijke fietstocht, waar zij zich in het zweet trapte, en ik, met twee vingers in de neus, zonder al te veel inspanning volgde, is ook zij gezwicht en zijn we nu beiden een trotse eigenaar van een e-bike. Hoewel we het niet nodig vonden om exact hetzelfde rijwiel met daarbij ook een identieke helm aan te schaffen, hebben we toch het gevoel er helemaal bij te horen. Want wat wij niet wisten, ontdekten we al fietsend langs de in Nederland keurig aangelegde knooppuntenroutes. Gepensioneerde e-bikers kennen namelijk dezelfde gewoonte als motorrijders. Als ze elkaar tegenkomen worden de tegenliggers begroet. Motorrijders doen dat veelal door een beetje stoer te zwaaien en e-bikers beperken zich meestal tot ‘hallo’ of ‘goedemorgen of -middag’ afhankelijk van het moment van de dag. En om er helemaal bij te horen hebben wij ons hierin aangepast. En zo crosten wij de afgelopen weken door het Limburgse land. Vriendelijk groetend naar al die leeftijdgenoten die zich ook niet langer schamen voor die gekke helm en zich op een zelfde wijze voortbewegen, genietend van het prachtige landschap. Ik denk dat het hoog tijd wordt om mijn klachten over de gepensioneerde e-bikers in te trekken, want inmiddels maken we zelf ook dankbaar gebruik van de mogelijkheid om ons op deze manier voort te bewegen. Het is niet overdreven als ik zeg dat het zelfs iets toegevoegd heeft aan de kwaliteit van ons gezamenlijke leven. Zo proberen we ons te richten op wat wèl kan in plaats van ons te laten teleurstellen door wat we moeten inleveren. Zo gaan we moedig voort, Marja in de eco-stand, Peter in de tour-stand, de helm op, maar altijd met het oog omhoog. ‘C’est la vie’ (Dat is het leven) is de titel van het liedje waarmee Claude Nederland vertegenwoordigde op het Euro Song Festival. Nu ben ik niet echt een grote fan van dit muziekfestijn. Alhoewel, toen in 2003 mijn jongste zus Katinka als Esther Hart Nederland mocht vertegenwoordigen in Riga was ik apetrots. Maar omdat Claude nog niet zo lang geleden bij het programma ‘De Beste Zangers’ te zien was, heb ik toch wel een zekere sympathie gekregen voor deze jonge gast. Hij kwam in dat programma over als een alleraardigste jongen, met een vrolijke uitstraling, een prachtige stem, die zich bovendien niet schaamde voor z’n geloof in God. Kortom, iemand met wie je prima voor de dag kon komen. Die zal vast en zeker niet gauw gediskwalificeerd gaan worden. Ooit vluchtte de moeder van Claude met haar gezin vanuit Congo naar Nederland en na een verblijf van anderhalf jaar in een AZC vestigde het gezin zich in Alkmaar. En nu staat deze 21 jarige voormalige asielzoeker maar zo op één van de grootste podia van de wereld. Zo’n kerel gun je toch een lintje. Maar ja, daar zullen niet alle politici in ons land hetzelfde over denken. ☹ Ik heb het Song Festival niet gekeken, maar aan de titel van dat liedje van Claude heb ik wel vaak moeten denken de afgelopen weken. Zoals jullie waarschijnlijk weten heb ik de afgelopen maanden kuren moeten ondergaan om de ziekte die mijn lijf plaagt te bedwingen. De impact van het ziek zijn en het ondergaan van de kuren hebben grote invloed op mijn energie gehad. Maar er waren ook mooie dingen. Marja en ik hebben onlangs mogen vieren dat we 45 jaar getrouwd zijn. We zijn ontzettend dankbaar dat we aan elkaar gegeven zijn en voelen ons gezegend met elkaar en onze vier kinderen, hun partners en onze negen kleinkinderen. Omdat bij ons 40 jarig huwelijk corona roet in het eten gooide hebben we het plan opgevat om nu een feestje te houden. Vanwege mijn gebrek aan energie hebben we het klein gehouden, maar we konden het niet laten om toch aandacht te besteden aan deze mijlpaal. Zo zie je dat mooie en minder mooie dingen zich snel kunnen afwisselen. Maar hier bleef het niet bij. Want vlak na onze trouwdatum hebben we afscheid moeten nemen van mijn vader. We wisten dat hij door zijn afnemende gezondheid niet lang meer te leven zou hebben en we hebben er vrede mee dat hij is gestorven. We hebben een mooi afscheid gehad en gunnen mijn vader dat hij bij Jezus mag zijn en bij mijn moeder van wie hij zo veel hield. Maar hij laat wel een lege plaats achter. Door bovenstaande gebeurtenissen gebeurde het dat er op één dag in onze brievenbus drie soorten kaarten werden bezorgd. Kaarten die mij van harte beterschap toewensten, kaarten die Marja en mij feliciteerden met ons 45 jarig huwelijk en kaarten die ons condoleerden met het verlies van onze (schoon)vader. Ik weet het, c’est la vie, dat is het leven, maar jullie begrijpen dat het wel een beetje tegenstrijdig was allemaal. Maar we houden de moed erin. Dankbaar voor de mooie herinneringen en met het vertrouwen dat Hij die ons de mooie herinneringen gaf ook in de toekomst voor ons zal zorgen. Het is alweer een aantal jaren geleden dat wij een bezoek brachten aan het Marius van Dokkum museum in Harderwijk. Hoewel ik geen fanatiek museumbezoeker ben, vond ik het deze keer wel zeer de moeite waard. Marius van Dokkum weet namelijk op een prachtige manier het gewone leven vast te leggen. Prachtig bijvoorbeeld hoe twee ouderen met de neus tegen het computerscherm gedrukt proberen te snappen wat er gebeurt als je een bepaalde toets indrukt. Of neem die vrouw, voorover gebogen op het stuur van haar fiets, die haar hand uitsteekt als ze de bocht omgaat, waarbij nog net haar kniekousen zichtbaar worden. En niet te vergeten, het dansende meisje in de kerk. Geweldig te zien, hoe de predikant, de organist en het vrome volk in de kerkbanken hun afkeuring laten blijken van de spontaniteit van het kind dat frank en vrij haar huppeltjes maakt tijdens de kerkdienst. Toch merk ik, bij het kijken naar dit komische schilderij, bij mezelf ook een gevoel van ongemak. Want die dominee en dat kerkvolk met die verwonderde blikken, zijn de mensen waar ik bij hoor. Die afbeelding laat kerkmensen zien als brave hendrikken bij wie blijdschap en spontaniteit ver te zoeken zijn. En dat wringt. Onlangs ben ik weer begonnen met het herlezen van de boeken van mijn favoriete schrijver, Philip Yancey. In het boek ‘Genade wat een wonder’ (aanrader!) vertelt Philip over een jonge vrouw, die vanwege haar financiële problemen geen andere uitweg meer ziet dan als prostituee aan de slag te gaan. Toen iemand haar erop wees dat de kerk haar misschien wel zou kunnen helpen, verzuchtte de vrouw dat kerkmensen haar nog meer zullen veroordelen en laten voelen hoe fout ze is, in plaats van dat ze haar zullen welkom heten, ondersteunen en helpen haar leven op orde te krijgen. Deze vrouw verwacht in de kerk dus veroordeling te vinden en het grappige schilderij van Marius van Dokkum laat eigenlijk hetzelfde zien. Wie niet in de pas loopt kan met gefronste wenkbrauwen te maken krijgen. Nu is het goed om te weten dat het woord kerk ‘van de Heer’ betekent. Wat je dus zou mogen verwachten is dat de houding die de Heer tijdens zijn rondwandeling op aarde liet zien ook zichtbaar zou zijn bij zijn volgelingen, de kerk dus. Maar helaas is dat niet altijd zo. De Heer zocht de mensen aan de rand van de samenleving op en gaf hen nieuwe kansen. En dat leverde Hem vaak kritiek op van de middenklassers uit de samenleving. Tegenwoordig zit de kerk veelal vol met middenklassers. De mensen die zich aan de rand bevinden en niet voldoen aan de vaak eigen bedachte regels van het kerkvolk kunnen makkelijk worden weggeduwd en als er al toenadering gezocht wordt dan ervaren de genadezoekers veroordeling. Nu gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat in mijn protestantse opvoeding dansen niet in het lespakket is opgenomen. Mijn gebrek aan ritmegevoel heeft het verlangen daarnaar ook niet bepaald aangewakkerd. Ik zal dus niet gauw voorstellen om de zondagse dienst op te leuken met een spontane reidans. Maar wat ik wel hoop is dat er ruimte komt voor mensen die misschien wat minder in de pas lopen en dat het imago van de kerk nog meer mag gaan lijken op de Heer naar wie ze vernoemd is. Een hartelijke, gunnende, vergevende, genade tonende beweging van mensen die de zoekers van vandaag een plek gunnen in hun midden, omdat ze het maar al te goed weten dat ze hun eigen plek in de kerkbank te danken hebben aan de vergeving en genade die de Heer aan hen geschonken heeft. Een kerk dus die werkelijk van de Heer is! Het is ongeveer een maand of negen geleden dat ik een column schreef onder de titel ‘Mijmeringen’. In die column keek ik als onlangs afgezwaaide pensionado, vol dankbaarheid terug op ons bijzonder verlopen gezamenlijke leven. In de laatste zin van de column gaf ik aan dat we vol verwachting de toekomst instappen, waarin we ongetwijfeld weer nieuwe dingen mogen oppakken. Nu, een aantal maanden verder, zijn we tot de pijnlijke ontdekking gekomen dat die toekomst ineens heel onzeker kan zijn. Sinds ik in oktober met, dacht ik, vrij onschuldige klachten een bezoek aan de huisarts bracht, ben ik in de mallemolen die de medische wereld is, terecht gekomen. Bloedonderzoek, biopten, scans worden ondergaan en inmiddels is duidelijk geworden dat ik de rest van mijn leven een hormoonkuur zal moeten volgen. Het woord ‘prostaatkanker’ bepaalt me ineens extra sterk bij de kwetsbaarheid van ons menselijk bestaan. Natuurlijk, je weet altijd al wel dat iedere dag je laatste dag hier op aarde kan zijn, maar een dergelijke diagnose doet je opnieuw realiseren hoe concreet dat kan worden. Als voorganger heb ik heel wat pastorale gesprekken gevoerd met mensen die getroffen zijn door erge ziekten. Vanaf de andere kant van de tafel heb ik daar ook vaak de impact van gezien. En nu het mezelf overkomt word ik me nog meer bewust van het effect op je gemoedstoestand. Ik heb altijd gedacht dat ik een stabiel karakter heb, en misschien is dat ook best zo, maar de gebeurtenissen van de afgelopen weken hebben me er wel bij bepaald dat ik lang niet waterdicht ben. De traanbuisjes worden meer dan eens grondig doorgespoeld. En zodoende leer ik een kant van mezelf kennen die ik me niet zo bewust was. De gebeurtenissen van de afgelopen weken hebben het leven van Marja en mij door elkaar geschud. We hebben samen veel gepraat, gebeden en gehuild en we zijn aan het denken gezet. Je wilt elkaar niet missen. Geld, bezit en vermaak zijn onbelangrijk, maar de gedachte alleen al dat het afscheid van je geliefden misschien dichterbij kan zijn maakt je verdrietig. Een vraag die me meermalen is gesteld is wat een dergelijk bericht met je geloof doet. In alle eerlijkheid kan ik zeggen dat ik niet boos ben, of met de ‘waarom-vraag’ worstel. Ik zou niet weten waarom de Almachtige mij zou moeten sparen voor lijden, ziekte of verdriet. Ik heb geen streepje voor omdat ik toevallig jarenlang op het christelijke erf actief ben geweest. Omdat Hij almachtig is kan Hij een wonder van genezing doen, daar geloof ik heilig in. Dat kan Hij door als het ware met de vingers te knippen, maar ook met behulp van medicijnen. Daarvoor heeft Hij zelf immers aan medici de wijsheid gegeven. Maar een garantie voor genezing is er niet, wat sommige succes-predikers ons ook willen laten geloven. Wat ik wel weet is dat diezelfde Almachtige in de donkere dalen van het leven trouw is en nooit loslaat. En wat ik ook weet is dat je in zo’n dal niet zonder andere mensen kunt. Marja en ik zijn dankbaar voor en weten ons bemoedigd door meelevende appjes, kaartjes, bloemetjes, telefoontjes en niet te vergeten door de gebeden van geloofsgenoten. Hoe bidden precies werkt weet ik niet, maar dàt het werkt weet ik zeker en dat hebben we ook ondervonden. Wat de nabije toekomst betreft is de verwachting dat de kuren de ziekte langdurig zullen afremmen. Daar gaan we dan ook voor. Het is afwachten of de bijwerkingen me gaan hinderen in het oppakken van het ‘normale leven’ van preken, wandelen, kamperen, mensen ontmoeten, etc. Ik hoop van harte dat me dat gegund is. En wat de verre toekomst betreft is er een geweldige perspectief. Mooier dan de groep Sela het zingt kan ik het niet verwoorden: U geeft een toekomst vol van hoop! https://www.youtube.com/watch?v=0czjb1Wze20 In ons dier’bre Nederland kennen we de gewoonte om bij bepaalde gelegenheden ons nationale volkslied te zingen. Ik herinner me uit vroeger jaren de zogenaamde aubade op Koninginnedag waarbij we als dorpsgenoten onder de bezielende leiding van muziekvereniging ONA (Ontspanning Na Arbeid), uit volle borst het volkslied aanhieven. En wie krijgt er geen kippenvel als een bomvol stadion met Nederlanders bij een wedstrijd van het Nederlands elftal gezamenlijk laat horen dat ze de tirannie willen verdrijven, whatever may be... (oeps dat hoort bij het zesde couplet, maar ik vond het zo’n mooi zinnetje ) Allemaal prima en een beetje chauvinisme kan ook helemaal geen kwaad. Samen zingen kan in zo’n situatie heel samenbindend werken. Maar behalve op nationale feestdagen en bij sportevenementen kennen veel kerken ook de gewoonte om bij bepaalde gelegenheden het Wilhelmus te zingen. Het volkslied is zelfs in verschillende christelijke liedbundels opgenomen. In sommige kerken zingt men het volkslied toch maar na de slotzegen, omdat men blijkbaar niet helemaal overtuigd is of er wel zegen op rust om een nationaal volkslied in een kerkdienst te zingen. Ik merk dat bij mijzelf hier ook een beetje de schoen wringt. In de kerk belijden we – als het goed is – dat we bij een ander Koninkrijk en een andere Koning horen. In onze liederen, preken en gebeden spreken we uit dat we loyaal aan dìe Koning en dàt Koninkrijk willen zijn en tussen dat Koninkrijk en ons vaderland staat lang niet altijd een is-gelijk-teken. Als gelovige probeer ik zeker loyaal aan de overheid te zijn, maar wat dan als het handelen van onze vaderlandse leidslieden in strijd is met de wil van de Koning die ik dien? Als ik bijvoorbeeld zie hoe onze overheid momenteel bezig is ongeveer alles wat fout gaat in ons land in de schoenen van de vreemdelingen binnen onze poorten te schuiven, dan houd ik mijn hart vast en kan die houding zeker niet rijmen met het onderwijs van de grote Koning die ik met vallen en opstaan probeer te volgen. Wil ik dan nog steeds in de kerk zingen dat ik ‘den vaderland getrouwe zal zijn tot in den dood?' Ik heb het er best lastig mee. Bovendien zie ik in onze kerkelijke gemeente, als ik rond kijk, ook nog eens een aantal geloofsgenoten die zichtbaar niet van Duitsen bloed zijn. Ik heb voor mezelf besloten om in kerkdiensten waar ons vaderlandse volkslied gezongen wordt in het vervolg m’n mond te houden bij het eerste couplet en het zesde couplet ‘Mijn schild en de betrouwen, zijt Gij o God mijn Heer’ wel uit volle borst mee te zingen. En ik hoop dat er een keertje een rustig moment komt om het er samen serieus over te hebben of het chauvinistische eerste couplet wel te rijmen is met een eredienst voor onze grote hemelse Koning! Een dubbeltje kostte het maar. Een zakje ‘zwartwit’. In m’n jonge jaren kocht ik dat wel in het snoepwinkeltje op de hoek. Ik weet niet of het nog te krijgen is, zo’n klein plastic zakje met dropachtig poeder waar je heel lang op kon sabbelen. Tegenwoordig kom ik het bij onze kleinkinderen in ieder geval niet meer tegen. Maar het begrip ‘zwartwit’ kom ik daarentegen meer tegen dan me lief is. Het was in 1984 dat in Nederland de Frank Boeijen Groep een lied uitbracht met dezelfde titel: zwart wit. “Denk niet wit, denk niet zwart, denk niet zwart wit, maar in de kleur van je hart”. Toen, in 1984, was ik jong volwassen en zoals veel jongeren dacht ik precies te weten hoe de wereld in elkaar zat. Tamelijk zwart wit dus. Voor mij betekende dat, als gelovig mens, dat ik een haarscherp onderscheid wist te maken tussen waarheid en leugen, tussen goed en kwaad. En de valkuil is dan dat je met je radicale overtuigingen anderen de maat neemt, met je, door jezelf uitgevonden, meetlat. Het lastige is ook nog dat je met je stevige standpunten meende de Almachtige een gunst te bewijzen. Terugkijkend vraag ik me wel eens af of ik met m’n goedbedoelde radicaliteit wel altijd even goed reclame hebt gemaakt. Bij het ouder worden mocht ik leren dat er ook zoiets als nuance bestaat. Hoewel heel veel standpunten nog steeds m’n heilige overtuiging zijn, heb ik de meetlat aan de kant gegooid en probeer ik wat meer in de ‘kleur van m’n hart’ te denken (Frank Boeijen bedankt). In één van m’n favoriete bijbelteksten schrijft Paulus dat we ons in liefde aan de waarheid moeten houden (Efeziërs 4:15). Er is niets mis met overtuigingen, maar er is wel iets mis met liefdeloos de meetlat hanteren en mensen met andere meningen te cancelen. Ach, het zwart witte denken zal wel een beetje horen bij jongvolwassenen. Maar wat me wel zorgen baart is dat in onze maatschappij het niet zo erg wil vlotten met het volwassen worden. Er lijkt meer en meer een cancelcultuur te ontstaan. Politieke debatten zijn vaak zwart wit geworden. En op sociale media zijn de reacties vaak zéér zwart wit. De nuance ontbreekt. Een paar voorbeelden? - In coronatijd werd de overheid gezien als een tegenstander die vergif in je lijf wil spuiten en erop uit is jouw vrijheid te ontnemen met allerlei preventieve, onplezierige maatregelen. - Wie begrip wil opbrengen voor gekleurde medelanders, van wie de voorouders slaaf geweest zijn van blanke Europeanen, en daarom instemt met roetpieten, is respectloos naar onze ‘rijke Nederlandse cultuur’. - Wie zich zorgen maakt over het milieu en de noodzaak van maatregelen inziet, is daarmee meteen een vijand van onze boeren geworden. - Wie bange, vluchtende mensen een veilige plek wil bieden heeft geen oog meer voor de woningnood onder het ‘eigen volk’. En zo lijkt de zwartwittigheid op heel veel fronten te zijn toegenomen in ons over het algemeen best wel aangename kikkerlandje. Maar als we het aangenaam willen houden dan lijkt het me nodig dat we in het gesprek met andersdenkenden wat meer ‘de kleur van ons hart’ laten meewegen. Natuurlijk hebben we allemaal onze eigen waarheden en onze eigen overtuigingen. Maar wat zou het een verademing zijn, dat we leren van de Grondlegger van onze, op het christendom gebaseerde, samenleving. Dat we elkaar niet hardhandig de oren wassen, maar dat we onszelf wat kleiner maken, door de knieën gaan en de ander nederig de voeten wassen. Het overviel me zo maar ineens. Een diep besef van dankbaarheid. Voor me zie ik een klein meertje, omgeven door het grillige en afwisselende landschap van het Drents Friese Wold. Naast me zit vrouwlief. Ze heeft zojuist twee koppen koffie en voor ieder een broodje kaas uit haar rugzak tevoorschijn getoverd. Hoe simpel wil je het hebben. Maar voor dankbaarheid is niet meer nodig. We hebben een uurtje gewandeld en na de koffie zal er nog een uurtje volgen. We zeggen niet veel. Dat hoeft ook niet als je weet dat het goed zit. Het is al ruim zevenenveertig jaar geleden dat ik mijn geliefde eega als meisje van bijna zestien tegen het lijf liep. Ze is goddank nooit meer weggegaan. We zijn inmiddels vier kinderen, vier partners van de kinderen en negen kleinkinderen verder. Wat hebben we het goed samen. Terugdenkend aan onze gezamenlijke levensreis word ik overvallen door heel veel redenen tot dankbaarheid. Hoe bijzonder is het gelopen. Als verliefd stelletje vonden we vooral elkaar leuk. We waren niet echt met levensvragen bezig. Maar gaandeweg groeide de overtuiging dat de beste antwoorden op de waaroms van het leven door het christelijk geloof gegeven worden. Dat motiveerde ons om bij een zendingsorganisatie te gaan werken en het zette mij aan tot een studie theologie. Terwijl ik jaren later de kans kreeg om voorganger te worden heeft Marja jarenlang een taak mogen vervullen bij het Leger des Heils. Zo hebben we ieder op onze eigen manier ons mogen inzetten ten dienste van onze medemens, gemotiveerd door onze grote Leider, dat hetgeen je voor de kleinste in deze wereld doet, in feite voor Hem hebt gedaan. En nu er een eind is gekomen aan ons arbeidzame leven zit ik verwonderd terug te kijken. Waar hebben we het allemaal aan te danken? Terugdenkend ben ik veel meer dan eens in aanraking geweest met de grilligheid van het menselijk bestaan. Ernstige ziekten bij jonge mensen, gebroken relaties in huwelijken en gezinnen, depressies, tragische ongelukken. En een simpele blik in een willekeurige krant doet me beseffen dat het leven voor veel mensen een zware overlevingstocht is. Zo blijven er ook voor mij veel waarom vragen over. Hoe kan het dan dat ik hier, met een kop koffie en een broodje kaas, gelukkig zit te wezen? Voor veel mensen is de tragiek van het lijden een reden geweest om afscheid te nemen van het geloof in een hogere macht. Ik draai het liever om. Hoe zou het ooit kunnen dat er in een zogenaamd toevallig ontstane wereld, waarin volgens het principe van ‘the survival of te fittest’ de mensheid zich ontwikkeld heeft tot wie we nu zijn, ook zoiets als geluk, onbaatzuchtige zorg voor je medemens en gevende liefde kan bestaan? Als we werkelijk bedoeld zijn om ons volgens het recht van de sterkste te handhaven dan zou het bestaan van menselijke ellende noodzakelijk mòeten zijn, om de sterken ten koste van de zwakken te laten overleven. Mijn ervaring van geluk en dankbaarheid, waarin mijn lief en ik zich geregeld wegcijferen voor elkaars welzijn en ook onze werkzaamheden in zending, hulpverlening en kerk, passen met geen mogelijkheid in een dergelijk systeem. Dat krijg ik nou weer ‘ns niet recht gedacht. Ik kijk nog eens om me heen, wat is het prachtig hier. Wat is de natuur schitterend en vredig. Hoe groot en creatief moet de Bedenker van dit alles wel niet zijn? De koffie en het broodje zijn op en ook aan het gemijmer komt voor even een eind. Verzadigd, verwonderd en vooral dankbaar vervolgen we samen onze weg, vol verwachting stappen we de toekomst in waarin we ongetwijfeld weer nieuwe dingen mogen oppakken. Wat vliegt de tijd. Op het moment dat ik deze woorden aan m’n beeldscherm toevertrouw is het afscheid als voorganger van de VEG Oldebroek alweer een maand geleden. Wat kijken we voldaan en dankbaar terug op het afscheidsweekend. Een drukbezochte receptie en een feestelijke dienst, vol met lieve wensen, aardige woorden en prachtige liederen. Ontroerd en trots waren we door de mooie bijdrage van dochter Mirjam en ook onze lieve gemeenteleden lieten zich van hun beste kant zien. Tijdens het laatste lied “U zij de glorie” gingen alle registers open en de gemeente zong samen met het koor uit volle borst boven alle muzikanten uit. Het was alsof de hemel de aarde aanraakte. Kippenvel. Maar ja, nu zijn we alweer een maand verder. We staan allang weer met beide benen op de grond. Nu is deze voorganger een echte voorbijganger geworden. En eerlijk is eerlijk, het leven van een voorbijganger ziet er heel anders uit. Waar je voorheen zowat van alle gebeurtenissen in de gemeente op de hoogte was, heb je nu geen flauw benul van wat er allemaal gaande is. Er zal ongetwijfeld hard gewerkt worden achter de schermen om de opvolging van de vertrokken voorgangers snel geregeld te krijgen, maar als voorbijganger kun je, net als ieder ander gemeentelid, alleen maar afwachten hoe het verder zal gaan. Geen whatsapp berichten, geen e-mails, geen telefoontjes met de laatste nieuwtjes meer. Hoewel je weet dat dit de gevolgen zijn van je afscheid, is het wel een beetje wennen. Maar hoe is het dan nu om voorbijganger te zijn? Nou, de afgelopen weken heb ik gevuld met klussen bij één van de kinderen, het opruimen van mijn werkkamer, het opschonen van m’n mailbox, het in elkaar zetten van een linnenkast, bezoekjes afspreken met vrienden en meer van die dingen waar je anders minder aan toekomt. Ik heb me zelfs laten verleiden om op een regenachtige avond in een voetbalstadion te gaan zitten blauwbekken. Hoe diep kun je vallen. 😊 Ook neem ik wat meer tijd om te lezen. De gemeente heeft ons bij het afscheid verwend met een aantal boekenbonnen. Deze zijn inmiddels ingewisseld en de aangeschafte boeken schreeuwen om aandacht. En als er tijdens de donkere dagen voor Kerst weer eens een regenachtige dagje tussen zit, lukt het me prima om ze die aandacht te geven. Ook voor Marja is er wel het een en ander veranderd. Tijdens de 17 jaren bij Agapè en de 15 jaren in de VEG was ik van maandag tot donderdag vrijwel iedere avond op pad en had zij het rijk alleen. Nu zit er ineens bijna iedere avond een voorbijganger op de bank in haar domein en ook dat is wel een beetje wennen. Niet dat die voorbijganger geen prettig gezelschap is, dat valt meestal wel mee, maar het is wel een beetje anders. Van andere pensionado’s hoor ik wel dat ook zij eerst het gevoel hadden dat ze gewoon vakantie hadden en dat het besef dat je arbeidzame leven echt voorbij is pas na een paar weken begint door te dringen. Dat vakantiegevoel klopt inderdaad en dat doordringen moet waarschijnlijk nog beginnen. Ik vermoed dat na Kerst en Oud en Nieuw dat besef wel zal gaan landen. Er gaan ongetwijfeld nieuwe ideeën ontstaan om naast de preekbeurten in diverse gemeenten andere activiteiten op te pakken. Ik ben benieuwd. We kijken eerst uit naar de komende feestdagen. Voor predikheren en predikdames meestal een marathon, maar dit jaar voor deze voorbijganger geen drukte, behalve dan de prettige drukte van kinderen en kleinkinderen. We wensen iedereen van harte betekenisvolle Kerstdagen en Gods zegen voor het nieuwe jaar toe. Marja en Peter Het zal inmiddels geen geheim zijn dat ik als Woapenvelder aardig uit de voeten kan met het Veluws dialect. Hoewel mijn ouders geprobeerd hebben om hun kinderen uitsluitend Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) bij te brengen, is het hen niet helemaal gelukt om te voorkomen dat ik onder voetbalvrienden geleerd heb plat te praten. Tussen twee haakjes: rare afkorting dat ABN, want wie bepaalt er eigenlijk wat beschaafd is en wat niet? Toen Marja en ik ons na het huwelijk in Wapenveld vestigden, was er nauwelijks aanpassing nodig. Op een enkel woordje nagelaten, waren de taalverschillen te verwaarlozen. Ook in het Padd’ndorp kon ik prima met m’n in Epe aangeleerde dialect uit de voeten. Maar toen ik ongeveer vijftien jaar geleden me de Filipsberg over waagde en in Oldebroek actief werd, waren er iets meer taalverschillen. Toch kan ik over het algemeen zeggen dat het me ook daar aardig is gelukt om me verstaanbaar te maken. De ervaring heeft geleerd dat in de wandelgangen -op de preekstoel probeer ik uiteraard ABN te spreken- de gevolgen van de torenbouw van Babel nauwelijks merkbaar zijn. Zo is het bijvoorbeeld aan beide zijden van de Filipsberg heel normaal om bij het vertrek ‘ajuu’ te zeggen. Eigenlijk is dat opmerkelijk. Vooral als we ons bewust zijn waar dat woord vandaan komt. Ajuu is namelijk een verbastering van de Franse groet à Dieu. Een Fransman gebruikt deze groet alleen maar als hij voor zeer lange tijd of voor altijd afscheid moet nemen van iemand. À Dieu betekent letterlijk ‘bij God’. Wie à Dieu zegt, zegt eigenlijk zoiets als ‘we zien elkaar weer terug bij God’. Toen mijn moeder vijftien jaar geleden op haar ziekbed lag, kwam de dominee haar gedag zeggen met de woorden: “Ik kom binnenkort nog even langs en anders zie ik je in het Nieuw Jeruzalem”. Mijn zieke moeder antwoordde gevat: “à Dieu”. Alsof ze wist dat ze de dominee in het aardse leven niet meer zou ontmoeten. Als familie vonden we deze gebeurtenis zo mooi, dat we ervoor gekozen hebben de woorden à Dieu, na mijn moeders overlijden, op haar grafsteen te zetten. Bij God, daar zien we elkaar weer. Hoewel ons Ajuu een verbastering van à Dieu is, heeft het bij ons een minder zware lading. We zeggen gerust Ajuu tegen iemand die even naar de winkel gaat en een uurtje later weer voor onze neus staat. Als een Oldebroeker meent dat er definitief afscheid genomen gaat worden zal hij eerder citeren uit de bundel van Johannes de Heer: Tot wederzien, zij het hier of aan de Godsrivier (JdH 244). Nu de datum van mijn afscheid van de gemeente dichterbij komt, merk ik dat het ik het maar knap lastig vind om mijn vertrek als voorganger als een definitief afscheid te zien. Het neerleggen van mijn taak in de VEG Oldebroek betekent immers niet dat ik vertrek uit de gemeente. In die zin is deze voorganger geen voorbijganger. En daarom lijkt het beter om straks bij het afscheid nemen Ajuu te zeggen. Gewoon omdat we elkaar binnenkort weer tegen het lijf zullen lopen. En mochten we om wat voor reden elkaar in het ondermaanse niet meer ontmoeten dan doen we dat vanuit de wetenschap dat we elkaar à Dieu in ieder geval weer zullen zien. Ajuu……. |
columns van peter
Oktober 2025
|









