In ons dier’bre Nederland kennen we de gewoonte om bij bepaalde gelegenheden ons nationale volkslied te zingen. Ik herinner me uit vroeger jaren de zogenaamde aubade op Koninginnedag waarbij we als dorpsgenoten onder de bezielende leiding van muziekvereniging ONA (Ontspanning Na Arbeid), uit volle borst het volkslied aanhieven. En wie krijgt er geen kippenvel als een bomvol stadion met Nederlanders bij een wedstrijd van het Nederlands elftal gezamenlijk laat horen dat ze de tirannie willen verdrijven, whatever may be... (oeps dat hoort bij het zesde couplet, maar ik vond het zo’n mooi zinnetje ) Allemaal prima en een beetje chauvinisme kan ook helemaal geen kwaad. Samen zingen kan in zo’n situatie heel samenbindend werken. Maar behalve op nationale feestdagen en bij sportevenementen kennen veel kerken ook de gewoonte om bij bepaalde gelegenheden het Wilhelmus te zingen. Het volkslied is zelfs in verschillende christelijke liedbundels opgenomen. In sommige kerken zingt men het volkslied toch maar na de slotzegen, omdat men blijkbaar niet helemaal overtuigd is of er wel zegen op rust om een nationaal volkslied in een kerkdienst te zingen. Ik merk dat bij mijzelf hier ook een beetje de schoen wringt. In de kerk belijden we – als het goed is – dat we bij een ander Koninkrijk en een andere Koning horen. In onze liederen, preken en gebeden spreken we uit dat we loyaal aan dìe Koning en dàt Koninkrijk willen zijn en tussen dat Koninkrijk en ons vaderland staat lang niet altijd een is-gelijk-teken. Als gelovige probeer ik zeker loyaal aan de overheid te zijn, maar wat dan als het handelen van onze vaderlandse leidslieden in strijd is met de wil van de Koning die ik dien? Als ik bijvoorbeeld zie hoe onze overheid momenteel bezig is ongeveer alles wat fout gaat in ons land in de schoenen van de vreemdelingen binnen onze poorten te schuiven, dan houd ik mijn hart vast en kan die houding zeker niet rijmen met het onderwijs van de grote Koning die ik met vallen en opstaan probeer te volgen. Wil ik dan nog steeds in de kerk zingen dat ik ‘den vaderland getrouwe zal zijn tot in den dood?' Ik heb het er best lastig mee. Bovendien zie ik in onze kerkelijke gemeente, als ik rond kijk, ook nog eens een aantal geloofsgenoten die zichtbaar niet van Duitsen bloed zijn. Ik heb voor mezelf besloten om in kerkdiensten waar ons vaderlandse volkslied gezongen wordt in het vervolg m’n mond te houden bij het eerste couplet en het zesde couplet ‘Mijn schild en de betrouwen, zijt Gij o God mijn Heer’ wel uit volle borst mee te zingen. En ik hoop dat er een keertje een rustig moment komt om het er samen serieus over te hebben of het chauvinistische eerste couplet wel te rijmen is met een eredienst voor onze grote hemelse Koning!
0 Comments
Een dubbeltje kostte het maar. Een zakje ‘zwartwit’. In m’n jonge jaren kocht ik dat wel in het snoepwinkeltje op de hoek. Ik weet niet of het nog te krijgen is, zo’n klein plastic zakje met dropachtig poeder waar je heel lang op kon sabbelen. Tegenwoordig kom ik het bij onze kleinkinderen in ieder geval niet meer tegen. Maar het begrip ‘zwartwit’ kom ik daarentegen meer tegen dan me lief is. Het was in 1984 dat in Nederland de Frank Boeijen Groep een lied uitbracht met dezelfde titel: zwart wit. “Denk niet wit, denk niet zwart, denk niet zwart wit, maar in de kleur van je hart”. Toen, in 1984, was ik jong volwassen en zoals veel jongeren dacht ik precies te weten hoe de wereld in elkaar zat. Tamelijk zwart wit dus. Voor mij betekende dat, als gelovig mens, dat ik een haarscherp onderscheid wist te maken tussen waarheid en leugen, tussen goed en kwaad. En de valkuil is dan dat je met je radicale overtuigingen anderen de maat neemt, met je, door jezelf uitgevonden, meetlat. Het lastige is ook nog dat je met je stevige standpunten meende de Almachtige een gunst te bewijzen. Terugkijkend vraag ik me wel eens af of ik met m’n goedbedoelde radicaliteit wel altijd even goed reclame hebt gemaakt. Bij het ouder worden mocht ik leren dat er ook zoiets als nuance bestaat. Hoewel heel veel standpunten nog steeds m’n heilige overtuiging zijn, heb ik de meetlat aan de kant gegooid en probeer ik wat meer in de ‘kleur van m’n hart’ te denken (Frank Boeijen bedankt). In één van m’n favoriete bijbelteksten schrijft Paulus dat we ons in liefde aan de waarheid moeten houden (Efeziërs 4:15). Er is niets mis met overtuigingen, maar er is wel iets mis met liefdeloos de meetlat hanteren en mensen met andere meningen te cancelen. Ach, het zwart witte denken zal wel een beetje horen bij jongvolwassenen. Maar wat me wel zorgen baart is dat in onze maatschappij het niet zo erg wil vlotten met het volwassen worden. Er lijkt meer en meer een cancelcultuur te ontstaan. Politieke debatten zijn vaak zwart wit geworden. En op sociale media zijn de reacties vaak zéér zwart wit. De nuance ontbreekt. Een paar voorbeelden? - In coronatijd werd de overheid gezien als een tegenstander die vergif in je lijf wil spuiten en erop uit is jouw vrijheid te ontnemen met allerlei preventieve, onplezierige maatregelen. - Wie begrip wil opbrengen voor gekleurde medelanders, van wie de voorouders slaaf geweest zijn van blanke Europeanen, en daarom instemt met roetpieten, is respectloos naar onze ‘rijke Nederlandse cultuur’. - Wie zich zorgen maakt over het milieu en de noodzaak van maatregelen inziet, is daarmee meteen een vijand van onze boeren geworden. - Wie bange, vluchtende mensen een veilige plek wil bieden heeft geen oog meer voor de woningnood onder het ‘eigen volk’. En zo lijkt de zwartwittigheid op heel veel fronten te zijn toegenomen in ons over het algemeen best wel aangename kikkerlandje. Maar als we het aangenaam willen houden dan lijkt het me nodig dat we in het gesprek met andersdenkenden wat meer ‘de kleur van ons hart’ laten meewegen. Natuurlijk hebben we allemaal onze eigen waarheden en onze eigen overtuigingen. Maar wat zou het een verademing zijn, dat we leren van de Grondlegger van onze, op het christendom gebaseerde, samenleving. Dat we elkaar niet hardhandig de oren wassen, maar dat we onszelf wat kleiner maken, door de knieën gaan en de ander nederig de voeten wassen. Het overviel me zo maar ineens. Een diep besef van dankbaarheid. Voor me zie ik een klein meertje, omgeven door het grillige en afwisselende landschap van het Drents Friese Wold. Naast me zit vrouwlief. Ze heeft zojuist twee koppen koffie en voor ieder een broodje kaas uit haar rugzak tevoorschijn getoverd. Hoe simpel wil je het hebben. Maar voor dankbaarheid is niet meer nodig. We hebben een uurtje gewandeld en na de koffie zal er nog een uurtje volgen. We zeggen niet veel. Dat hoeft ook niet als je weet dat het goed zit. Het is al ruim zevenenveertig jaar geleden dat ik mijn geliefde eega als meisje van bijna zestien tegen het lijf liep. Ze is goddank nooit meer weggegaan. We zijn inmiddels vier kinderen, vier partners van de kinderen en negen kleinkinderen verder. Wat hebben we het goed samen. Terugdenkend aan onze gezamenlijke levensreis word ik overvallen door heel veel redenen tot dankbaarheid. Hoe bijzonder is het gelopen. Als verliefd stelletje vonden we vooral elkaar leuk. We waren niet echt met levensvragen bezig. Maar gaandeweg groeide de overtuiging dat de beste antwoorden op de waaroms van het leven door het christelijk geloof gegeven worden. Dat motiveerde ons om bij een zendingsorganisatie te gaan werken en het zette mij aan tot een studie theologie. Terwijl ik jaren later de kans kreeg om voorganger te worden heeft Marja jarenlang een taak mogen vervullen bij het Leger des Heils. Zo hebben we ieder op onze eigen manier ons mogen inzetten ten dienste van onze medemens, gemotiveerd door onze grote Leider, dat hetgeen je voor de kleinste in deze wereld doet, in feite voor Hem hebt gedaan. En nu er een eind is gekomen aan ons arbeidzame leven zit ik verwonderd terug te kijken. Waar hebben we het allemaal aan te danken? Terugdenkend ben ik veel meer dan eens in aanraking geweest met de grilligheid van het menselijk bestaan. Ernstige ziekten bij jonge mensen, gebroken relaties in huwelijken en gezinnen, depressies, tragische ongelukken. En een simpele blik in een willekeurige krant doet me beseffen dat het leven voor veel mensen een zware overlevingstocht is. Zo blijven er ook voor mij veel waarom vragen over. Hoe kan het dan dat ik hier, met een kop koffie en een broodje kaas, gelukkig zit te wezen? Voor veel mensen is de tragiek van het lijden een reden geweest om afscheid te nemen van het geloof in een hogere macht. Ik draai het liever om. Hoe zou het ooit kunnen dat er in een zogenaamd toevallig ontstane wereld, waarin volgens het principe van ‘the survival of te fittest’ de mensheid zich ontwikkeld heeft tot wie we nu zijn, ook zoiets als geluk, onbaatzuchtige zorg voor je medemens en gevende liefde kan bestaan? Als we werkelijk bedoeld zijn om ons volgens het recht van de sterkste te handhaven dan zou het bestaan van menselijke ellende noodzakelijk mòeten zijn, om de sterken ten koste van de zwakken te laten overleven. Mijn ervaring van geluk en dankbaarheid, waarin mijn lief en ik zich geregeld wegcijferen voor elkaars welzijn en ook onze werkzaamheden in zending, hulpverlening en kerk, passen met geen mogelijkheid in een dergelijk systeem. Dat krijg ik nou weer ‘ns niet recht gedacht. Ik kijk nog eens om me heen, wat is het prachtig hier. Wat is de natuur schitterend en vredig. Hoe groot en creatief moet de Bedenker van dit alles wel niet zijn? De koffie en het broodje zijn op en ook aan het gemijmer komt voor even een eind. Verzadigd, verwonderd en vooral dankbaar vervolgen we samen onze weg, vol verwachting stappen we de toekomst in waarin we ongetwijfeld weer nieuwe dingen mogen oppakken. Wat vliegt de tijd. Op het moment dat ik deze woorden aan m’n beeldscherm toevertrouw is het afscheid als voorganger van de VEG Oldebroek alweer een maand geleden. Wat kijken we voldaan en dankbaar terug op het afscheidsweekend. Een drukbezochte receptie en een feestelijke dienst, vol met lieve wensen, aardige woorden en prachtige liederen. Ontroerd en trots waren we door de mooie bijdrage van dochter Mirjam en ook onze lieve gemeenteleden lieten zich van hun beste kant zien. Tijdens het laatste lied “U zij de glorie” gingen alle registers open en de gemeente zong samen met het koor uit volle borst boven alle muzikanten uit. Het was alsof de hemel de aarde aanraakte. Kippenvel. Maar ja, nu zijn we alweer een maand verder. We staan allang weer met beide benen op de grond. Nu is deze voorganger een echte voorbijganger geworden. En eerlijk is eerlijk, het leven van een voorbijganger ziet er heel anders uit. Waar je voorheen zowat van alle gebeurtenissen in de gemeente op de hoogte was, heb je nu geen flauw benul van wat er allemaal gaande is. Er zal ongetwijfeld hard gewerkt worden achter de schermen om de opvolging van de vertrokken voorgangers snel geregeld te krijgen, maar als voorbijganger kun je, net als ieder ander gemeentelid, alleen maar afwachten hoe het verder zal gaan. Geen whatsapp berichten, geen e-mails, geen telefoontjes met de laatste nieuwtjes meer. Hoewel je weet dat dit de gevolgen zijn van je afscheid, is het wel een beetje wennen. Maar hoe is het dan nu om voorbijganger te zijn? Nou, de afgelopen weken heb ik gevuld met klussen bij één van de kinderen, het opruimen van mijn werkkamer, het opschonen van m’n mailbox, het in elkaar zetten van een linnenkast, bezoekjes afspreken met vrienden en meer van die dingen waar je anders minder aan toekomt. Ik heb me zelfs laten verleiden om op een regenachtige avond in een voetbalstadion te gaan zitten blauwbekken. Hoe diep kun je vallen. 😊 Ook neem ik wat meer tijd om te lezen. De gemeente heeft ons bij het afscheid verwend met een aantal boekenbonnen. Deze zijn inmiddels ingewisseld en de aangeschafte boeken schreeuwen om aandacht. En als er tijdens de donkere dagen voor Kerst weer eens een regenachtige dagje tussen zit, lukt het me prima om ze die aandacht te geven. Ook voor Marja is er wel het een en ander veranderd. Tijdens de 17 jaren bij Agapè en de 15 jaren in de VEG was ik van maandag tot donderdag vrijwel iedere avond op pad en had zij het rijk alleen. Nu zit er ineens bijna iedere avond een voorbijganger op de bank in haar domein en ook dat is wel een beetje wennen. Niet dat die voorbijganger geen prettig gezelschap is, dat valt meestal wel mee, maar het is wel een beetje anders. Van andere pensionado’s hoor ik wel dat ook zij eerst het gevoel hadden dat ze gewoon vakantie hadden en dat het besef dat je arbeidzame leven echt voorbij is pas na een paar weken begint door te dringen. Dat vakantiegevoel klopt inderdaad en dat doordringen moet waarschijnlijk nog beginnen. Ik vermoed dat na Kerst en Oud en Nieuw dat besef wel zal gaan landen. Er gaan ongetwijfeld nieuwe ideeën ontstaan om naast de preekbeurten in diverse gemeenten andere activiteiten op te pakken. Ik ben benieuwd. We kijken eerst uit naar de komende feestdagen. Voor predikheren en predikdames meestal een marathon, maar dit jaar voor deze voorbijganger geen drukte, behalve dan de prettige drukte van kinderen en kleinkinderen. We wensen iedereen van harte betekenisvolle Kerstdagen en Gods zegen voor het nieuwe jaar toe. Marja en Peter Het zal inmiddels geen geheim zijn dat ik als Woapenvelder aardig uit de voeten kan met het Veluws dialect. Hoewel mijn ouders geprobeerd hebben om hun kinderen uitsluitend Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) bij te brengen, is het hen niet helemaal gelukt om te voorkomen dat ik onder voetbalvrienden geleerd heb plat te praten. Tussen twee haakjes: rare afkorting dat ABN, want wie bepaalt er eigenlijk wat beschaafd is en wat niet? Toen Marja en ik ons na het huwelijk in Wapenveld vestigden, was er nauwelijks aanpassing nodig. Op een enkel woordje nagelaten, waren de taalverschillen te verwaarlozen. Ook in het Padd’ndorp kon ik prima met m’n in Epe aangeleerde dialect uit de voeten. Maar toen ik ongeveer vijftien jaar geleden me de Filipsberg over waagde en in Oldebroek actief werd, waren er iets meer taalverschillen. Toch kan ik over het algemeen zeggen dat het me ook daar aardig is gelukt om me verstaanbaar te maken. De ervaring heeft geleerd dat in de wandelgangen -op de preekstoel probeer ik uiteraard ABN te spreken- de gevolgen van de torenbouw van Babel nauwelijks merkbaar zijn. Zo is het bijvoorbeeld aan beide zijden van de Filipsberg heel normaal om bij het vertrek ‘ajuu’ te zeggen. Eigenlijk is dat opmerkelijk. Vooral als we ons bewust zijn waar dat woord vandaan komt. Ajuu is namelijk een verbastering van de Franse groet à Dieu. Een Fransman gebruikt deze groet alleen maar als hij voor zeer lange tijd of voor altijd afscheid moet nemen van iemand. À Dieu betekent letterlijk ‘bij God’. Wie à Dieu zegt, zegt eigenlijk zoiets als ‘we zien elkaar weer terug bij God’. Toen mijn moeder vijftien jaar geleden op haar ziekbed lag, kwam de dominee haar gedag zeggen met de woorden: “Ik kom binnenkort nog even langs en anders zie ik je in het Nieuw Jeruzalem”. Mijn zieke moeder antwoordde gevat: “à Dieu”. Alsof ze wist dat ze de dominee in het aardse leven niet meer zou ontmoeten. Als familie vonden we deze gebeurtenis zo mooi, dat we ervoor gekozen hebben de woorden à Dieu, na mijn moeders overlijden, op haar grafsteen te zetten. Bij God, daar zien we elkaar weer. Hoewel ons Ajuu een verbastering van à Dieu is, heeft het bij ons een minder zware lading. We zeggen gerust Ajuu tegen iemand die even naar de winkel gaat en een uurtje later weer voor onze neus staat. Als een Oldebroeker meent dat er definitief afscheid genomen gaat worden zal hij eerder citeren uit de bundel van Johannes de Heer: Tot wederzien, zij het hier of aan de Godsrivier (JdH 244). Nu de datum van mijn afscheid van de gemeente dichterbij komt, merk ik dat het ik het maar knap lastig vind om mijn vertrek als voorganger als een definitief afscheid te zien. Het neerleggen van mijn taak in de VEG Oldebroek betekent immers niet dat ik vertrek uit de gemeente. In die zin is deze voorganger geen voorbijganger. En daarom lijkt het beter om straks bij het afscheid nemen Ajuu te zeggen. Gewoon omdat we elkaar binnenkort weer tegen het lijf zullen lopen. En mochten we om wat voor reden elkaar in het ondermaanse niet meer ontmoeten dan doen we dat vanuit de wetenschap dat we elkaar à Dieu in ieder geval weer zullen zien. Ajuu……. Ik wil deze column eerst maar eens beginnen met een bekentenis: ik kan namelijk smakelijk lachen om blooperfilmpjes zoals je regelmatig kunt zien in programma’s als ‘lachen om homevideo’s’. Marja begrijpt er niets van als ik voor de zoveelste keer in een deuk lig om mensen die vanaf de trampoline kukelen, of ongemakkelijk klem komen te zitten in een glijbaan, of – nog grappiger – door een misstap onderuit gaan en in het water plonzen. Nog niet zo lang geleden was het weer raak. Ik kreeg op Facebook een filmpje te zien van fierljeppen (zeg maar het Friese polsstok hoogspringen) waarbij een man struikelde vlak voordat hij z’n stok moest vast grijpen en op de kop in de sloot belandde. Op zo’n filmpje raak ik niet uitgekeken. Heel vermakelijk allemaal. En natuurlijk, ik geef het toe, het is een vorm van leedvermaak. Maar zolang er geen ernstige ongelukken gebeuren is het wel heel erg leuk om te zien, vooral bij een ander. En omdat je tijdens het lachen 15 spieren in je gezicht gebruikt en tijdens het lachen ook nog eens 50 calorieën verbrandt, zijn er genoeg redenen om vaker te lachen. Nu had het niet veel gescheeld, of ik was zelf de hoofdrolspeler in een blooper geworden. Het gebeurde tijdens onze vakantie in Luxemburg. Marja en ik bezochten het plaatsje Vianden. Ooit hadden we met onze kinderen deze plaats bezocht en we wisten nog dat je daar met een stoeltjeslift naar boven kunt en daarna, na een bezoek aan een kasteel, de tocht naar beneden kunt wandelen. Nu sta ik in de familie bekend om verschillende eigenschappen. Eén van de eigenschappen is de hoogtevrees, die ik bovengemiddeld heb. Het was dus een hele overwinning dat ik me naast mijn geliefde echtgenote in de stoeltjeslift nestelde. Terwijl vrouwlief en ondergetekende ergens tussen hemel en aarde bungelden kwam Marja op het lumineuze idee om een selfie van ons samen te maken, die daarna als bewijs naar de kinderen opgestuurd zou kunnen worden. Ik frummelde mijn telefoon al bungelend uit mijn broekzak en hield het toestel voor onze neus. Omdat bij een verticale stand van het toestel wij niet allebei helemaal in beeld kwamen – ik ben nogal breed – was het nodig om het toestel te kantelen. En toen gebeurde het. Terwijl ik me inspande om de kinderen te verrassen met een fraaie plaat van paps en mams vielen, na het kantelen van het toestel, zowel mijn rijbewijs als mijn betaalpas uit het hoesje van de telefoon. De woorden die mijn mond ontglipten waren niet helemaal geschikt voor de preekstoel, maar wonder boven wonder, (wonderen bestaan dus echt!) vielen zowel de betaalpas als mijn rijbewijs niet tientallen meters naar beneden, maar kwamen samen, als van boven gestuurd, in mijn schoot terecht. Gelukkig kon ik beiden weer snel pakken. Jullie begrijpen dat ik het fotograferen daarna maar aan mijn gewaardeerde reisgezel heb overgelaten. De opluchting was groot en sinds deze gebeurtenis kan aan het rijtje gekke eigenschappen van de pater familias het woordje onhandigheid worden toegevoegd. Gelukkig zijn er over deze vakantie geen andere bloopers te melden. Ik ben tijdens de verschillende wandelingen overeind gebleven. Ook dat is wel eens anders geweest. Wel koste het enige moeite om de vrouw des huizes bij te houden, maar zij loopt ook overdreven hard, vind ik zelf, maar natuurlijk heeft zij zelf daar een andere mening over. Maar ondanks dit kleine meningsverschil heeft ons huwelijk ook tijdens deze vakantie stand gehouden. Het was weer leuk. We hebben zowel in Luxemburg als in de Elzas een fijne en zonnige tijd gehad. We hebben allebei weer een stapel boeken doorgewerkt en mogen uitgerust aan een nieuw seizoen beginnen. Hopelijk geldt voor jullie hetzelfde en zijn jullie de vakantie zonder bloopers of andere ongemakkelijkheden door gekomen. We hopen iedereen in het nieuwe seizoen weer in gezondheid te ontmoeten. Op het moment dat jullie deze (Open)hartig onder ogen krijgen zal het voor Marja en mij bijna zomervakantie zijn. Terugkijkend op de laatste maanden is er wel heel wat veranderd, zowel in de gemeente als in ons privéleven. Op 1 april hebben we als gemeente afscheid genomen van mijn collega Kasper. Sinds zijn vertrek is er voor de hele gemeente natuurlijk het één en ander veranderd, maar jullie zullen begrijpen dat het ook nogal van invloed is geweest op mijn werkzaamheden. Wat kan ik blijven doen en wat niet? Wat komt erbij en wat niet? Kan ik werkzaamheden delegeren, of niet? Inmiddels is de puzzel aardig gelegd, waarbij we zo goed mogelijk hebben geprobeerd rekening te houden met mijn aanstaande vertrek aan het eind van het jaar. Want dan verandert er nog veel meer voor de gemeente. Maar ook privé zijn er veranderingen. Op de dag van Kaspers vertrek, op 1 april, kwam er ook een eind aan Marja’s werkzaamheden bij het Leger des Heils. De laatste jaren heeft ze als Recruiter op het Regio Oost kantoor in Ugchelen gewerkt. Haar werk bestond vooral uit het binnenhalen van geschikt personeel. En dat viel niet altijd mee. Ook in de zorg en in de hulpverlening is het moeilijk om gekwalificeerd personeel te vinden. Verschillende mensen hebben Marja gevraagd of ze met pensioen is gegaan, maar die leeftijd heeft ze nog (lang!!) niet bereikt. Ze is gewoon gestopt met werken. Niet omdat het moet, maar gewoon omdat het wat haar betreft genoeg is geweest. Ze heeft met heel veel plezier haar werk bij het Leger mogen doen, maar toen duidelijk werd dat ik eind 2023 bij de VEG zou gaan stoppen, was dat voor haar ook een signaal om te gaan nadenken over het afronden van haar werkzame leven. En omdat de zomer een leukere periode is om te stoppen dan de winter heeft ze per 1 juli opgezegd. Maar dankzij snipperdagen en overuren bleek dat ze al per 1 april kon afzwaaien. Dat gaf natuurlijk ook veranderingen in ons huis. Ik kreeg het juist drukker en Marja had ineens minder verplichtingen. Maar wie Marja een beetje kent heeft wel begrepen dat dit zeker niet betekent dat de tijd van het niksen is aangebroken. Ze blijft sowieso iedere week vier damesgroepen sportles geven. Daarbij wordt er meer tijd aan de tuin besteed en sjouwt ze ongeveer de hele Veluwe over. Want sinds ze een stappenteller op haar horloge heeft, vindt ze ook dat ze meters moet maken. Dus wees niet verbaasd als je haar ineens ergens ‘in the middle of nowhere’ tegen het lijf loopt. Tijdens haar wandelingen stuurt ze me geregeld appjes met een foto van haarzelf in het zonnetje met een kop koffie of een ‘vrolijk’ bericht dat ze voor de zoveelste keer is verkeerd gelopen. Ondertussen vragen gemeenteleden ook aan mij of ik al weet wat ik ga doen als ik gestopt bent. Eerlijk gezegd weet ik het niet en ben ik er in gedachten ook weinig mee bezig. Zolang ik nog volop aan het werk ben, kom ik daar weinig aan toe. In ieder geval zal ik blijven preken. Er zijn al weer heel wat zondagen ingevuld voor 2024. En verder……we gaan het zien. Er komt vast en zeker wel iets op mijn pad. Eerst maar vakantie vieren. Het plan is om de ‘sleurhut’ weer achter onze Peugeot te knopen en een tijdje in Luxemburg te blijven en dan nog een dag of wat in de Elzas in Frankrijk. En daarna is het nog maar een paar maanden te gaan. Onwerkelijk…..ik kan me er nog niets bij voorstellen. Maar ik ga ervan uit dat ik ook die laatste maanden fluitend de berg, die het o zo schone Wapenveld van Oldebroek scheidt, zal overkomen. Alle vakantiegangers en thuisblijvers een goede zomertijd gewenst! We hebben het weer gevierd: het Paasfeest. In etalages lachten de paashazen ons weer met hun grote tanden tegemoet. Wat mij betreft staat die paashaas symbool voor de toenemende oppervlakkigheid van onze westerse cultuur. Zo’n paashaas vertegenwoordigt namelijk geen enkele boodschap. Het symboliseert een feest zonder betekenis. Je hoeft namelijk nergens in te geloven, je hoeft met Pasen in feite niets te vieren. Oorspronkelijk is Pasen echter een Joods feest. Ieder jaar weer vieren de Joden de bevrijding uit de slavernij uit Egypte. Ooit heeft Jakob zich met zijn grote gezin in Egypte gevestigd en jaren later mocht onder leiding van Mozes de bevrijding van het verdrukte volk plaatsvinden. Die uittocht van Jakobs nakomelingen is in feite de geboorte van het volk Israël. Het is precies tijdens zo’n jaarlijkse Paasmaaltijd dat dit feest een extra dimensie kreeg. Jezus hield de maaltijd met zijn twaalf vrienden en de dag erna, op vrijdag, stierf Hij aan het kruis. De zondag na zijn sterfdag verscheen diezelfde Jezus echter weer in levende lijve aan zijn vrienden. De moderne mens kan hier natuurlijk niets mee. De wetenschap vertelt toch dat dit niet kan? Velen hebben het Paasverhaal afgedaan als bijgeloof van simpele zielen uit vroeger tijden. Moderne theologen hebben de opstanding van z’n letterlijke betekenis ontdaan. Het is niet meer dan een figuurlijk spreken: het onderwijs van Jezus moet ook na zijn dood verder blijven leven. De apostelen hebben er als het ware een verhaal omheen verzonnen. Maar wie gelooft dat Jezus’ opstanding niet meer is dan een verzonnen verhaal blijft nog wel met enkele serieuze vragen zitten: waar is Jezus’ lichaam gebleven? Het moet voor de tegenstanders van Jezus toch een koud kunstje geweest zijn om met het lichaam op de proppen te komen en daarmee het christendom te ontmaskeren als een sprookje. En mochten de discipelen het voor elkaar gekregen hebben om het lichaam van Jezus uit het zwaarbewaakte graf weg te nemen, dan is het nog altijd niet te verklaren dat diezelfde discipelen bereid waren hun leven te geven voor hun zelf verzonnen Boodschap dat Jezus leeft. De vraag is of het opstandingsverhaal letterlijk op te vatten is of niet. Tegenstanders vertellen ons graag hoe naïef het is om te geloven dat God zijn eigen natuurwetten zal overtreden. Natuurlijk beseffen gelovigen goed dat zoiets ook niet bepaald alledaags is. Zij realiseren zich heus wel dat de opstanding in strijd is met de natuurwetten. Dat was voor Jezus’ vrienden niet anders, trouwens. Ook zij geloofden hun ogen niet toen de gekruisigde weer als levende onder hen verscheen. De echte paasboodschap is: het onmogelijke is niet onmogelijk. De dood is niet het einde. Er is véél meer dan we met onze ogen zien. Geloven in een leven na de dood geeft perspectief voor de toekomst en het geeft ons leven hier in het ondermaanse veel meer zin en betekenis: de kleine dingen die we hier doen krijgen eeuwigheidswaarde. Het is het beste medicijn tegen zinloosheid en nihilisme, dat als een donkere wolk boven ons bestaan hangt. De betekenis van Pasen is nog véél rijker en dieper dan ik hier in een korte column kan weergegeven worden. Het heeft inderdaad alles te maken met geloof in het feit dat God de natuurwetten doorbreekt. “Ja maar”, zul je misschien zeggen, “kan dat wel?” Ik zou zeggen: “dat hangt er maar net van af hoe groot je God is!” Als voorganger heb ik het voorrecht om de (117!) tachtigplussers in de gemeente te bezoeken rondom hun verjaardag. Regelmatig gebeurt het dat een zuster of broeder, als je belt voor een afspraak, vertelt dat zij of hij zich gewoon niet kan voorstellen al zo oud te zijn. Waar blijft de tijd. Je kunt je de gebeurtenissen van vroeger nog herinneren als de dag van gisteren. Over het algemeen kan ik de bezoekjes aan onze ouderen zeer waarderen. De meesten van hen hebben bij het ouder worden leren relativeren. De scherpe kantjes gaan er wat af en wat echt belangrijk is blijft over. Zeg maar het Mozes-principe. Mozes was als jonge man een driftkop en sloeg een Egyptenaar dood, maar aan het eind van zijn leven werd hij de zachtmoedigste van alle mensen genoemd (Num.12:3). Nu merk ik tijdens de gesprekken steeds vaker dat de tijd waarin wij leven voor ouderen niet bepaald gemakkelijk is. Ik hoor bijvoorbeeld dat de dienst digitaal meebeleven lang niet altijd zonder slag of stoot gaat. De apparatuur doet niet altijd precies wat je wilt en hoopt. Ook mijn onlangs overleden schoonvader (98) kon vertwijfeld zeggen dat deze wereld zijn wereld niet meer is. Hij kon zich bijvoorbeeld opwinden over het feit dat er geen juffrouw meer zat achter het loket van de bank. Nu moest hij zelf zijn eigen geld uit de muur gaan trekken en zo’n automaat is eng en maakt onzeker. Deze ervaring is gemakkelijk aan te vullen met verhalen van anderen als het gaat om het gebruik van tablets, mobiele telefoons en laptops. Nu verbeeld ik me dat ik nog wel aardig kan meekomen in de digitale wereld. Maar steeds vaker merk ik ook dat ik geen twintig meer ben. Bij de aanschaf van een nieuwe telefoon laat ik de plaatselijke verkoper alles van de oude naar de nieuwe telefoon overzetten en als daarna bij thuiskomst mijn ING app niet meer blijkt te werken raak ik lichtelijk in paniek en heb ik de hulp van zoonlief nodig die het probleem tot mijn frustratie binnen no time verhelpt. Toen in onze VEG besloten werd om de dienstenroosters online te zetten in Dropbox zag ik de bui al hangen. En inderdaad, het ging bij iedereen vlekkeloos, behalve……. Inmiddels zijn we jaren verder en snap ik eindelijk ook hoe het werkt. Toen ik afgelopen november mijn verjaardag mocht vieren kreeg ik van de kinderen een chromecast. Het is een apparaatje dat je aan je televisie kunt bevestigen, waarna je vanaf je telefoon rechtstreeks filmpjes of muziek op je tv kunt afspelen. Heel makkelijk allemaal. Door mijn schatten van kinderen werd me verzekerd dat het installeren van het apparaat een fluitje van een cent is. Niet dus! Ik kreeg het met geen mogelijkheid aan de praat. Hoe frustrerend dat je schoonzoon dan maar enkele minuutjes nodig blijkt te hebben en het ding draait als een tierelier. Op zulke momenten realiseer ik me ook dat het bijsloffen van de ontwikkelingen steeds minder makkelijk gaat. Onlangs kwam ik pijnlijk tot de ontdekking dat dit niet alleen voor de digitale wereld geldt. Tot mijn schrik kwam aan het licht dat er een verschil bestaat tussen wat ik fysiek denk te kunnen en wat ik werkelijk kan. Wij hebben nog wel eens de gewoonte om met onze kleinkinderen tijdens een logeerpartij te gaan zwemmen. In eerste instantie maakte ik als opa nog wel een beetje indruk door van de duikplank te duiken, maar toen één van de kleindochters vroeg of ik ook onder water kon koppeltje duikelen, ontdekte ik, toen ik duizelig en met twee dichte oren boven water kwam, dat deze kunsten voor mijn generatie niet langer verantwoord zijn. Kortom ook toen besefte ik het…..ik word ouder. Tot nu toe heb ik het idee dat ik in m’n werk alles nog aardig kan bijbenen. Behalve hier en daar wat slordige vergeetachtigheden dan, maar dat heeft meer met karakter dan met ouderdom te maken naar mijn bescheiden mening. Ik ga er vanuit dat straks in november de meeste mensen zullen zeggen: “tjonge, je zou het helemaal niet zeggen dat hij al zo oud is!” En als jullie een andere mening zijn toegedaan, dan hoop ik dat jullie aardig genoeg zijn om me toch in die waan te laten. Wie de laatste tijd het nieuws een beetje volgt zal opgemerkt hebben dat er een ouderwets woord van stal is gehaald en vervolgens is dat woord een nieuw jasje aangedaan. Ik heb het over het woord schaamte. Wie nog gewend is aan de taal van de Bijbelvertaling van NBG 1951 herinnert zich misschien de woorden uit Leviticus 18 waar gesproken wordt over het ontbloten van iemands schaamte. Inmiddels vinden vrijgevochten westerlingen dat we het over die schaamte al lang niet meer hoeven te hebben. Wie wel eens het strand bezoekt ontdekt al snel dat we met z’n allen die schaamte al mijlen voorbij zijn. Het had niet veel gescheeld of het woord ‘schaamte’ zou gewoon uit de Nederlandse woordenboeken verwijderd kunnen worden. Maar daar kwam verandering in toen enkele jaren geleden in Zweden het woord flygskam – vliegschaamte - geïntroduceerd werd. De zweden zijn zich ervan bewust geworden dat vliegen slecht is voor het milieu. Wie voor het minste of geringste in het vliegtuig stapt moet zich tegenwoordig schamen. Tja, en toen ging het snel met de schaamte. Behalve vliegschaamte kennen we nu ook vleesschaamte. Sommigen menen dat wie vandaag nog vlees eet zich moet schamen. En er bestaat ook airco-schaamte. Wie geregeld de airconditioning gebruikt om de hitte buiten de deur te houden moet zich schamen. Ik las zelfs ergens over meer-dan-twee-kinderen-schaamte. Ik heb inmiddels begrepen dat het bijna een criminele daad is geweest dat wij vier kinderen op de wereld hebben durven zetten. Ook schijnt er een woord sierbloemschaamte te bestaan. Het produceren van sierbloemen schijnt het milieu ook schade toe te brengen. Nu ben ik niet het type echtgenoot dat vaak een bloemetje meeneemt en gelukkig is Marja niet het type echtgenote dat dit van mij verwacht. Dus voor wat de bloemen betreft hoef ik me niet echt te schamen. En nu, terwijl ik deze column schrijf, heb ik al meerdere artikelen en interviews gelezen over voetbalschaamte. Jullie begrijpen dat dit bij mij een trap tegen het zere been is. Ik houd van voetbal, dat is geen geheim. Voetbal is misschien voor mij wel de belangrijkste bijzaak. Maar moet ik nu ook met de gordijnen dicht de wedstrijden van het Nederlandse elftal gaan volgen? Ja natuurlijk, ik vind het ook verschrikkelijk dat er in Qatar mensen onder de meest verschrikkelijke omstandigheden hun werk hebben moeten doen en velen daarbij het leven lieten. Slavernij is het. Maar is het niet al te makkelijk gezegd dat we daarom maar niet moeten kijken? Want stel dat deze WK in Nederland gehouden was. Naar alle waarschijnlijkheid had er dan niemand over voetbalschaamte gesproken. Maar reken er op dat er dan, om het een beetje feestelijk te laten zijn voor al die voetbalsupporters, honderden prostituees naar ons land overgebracht zouden worden. En zouden we het dan ook nalaten om naar de wedstrijden te kijken omdat deze arme vrouwen gedwongen worden zich schaamteloos te laten begluren? Dat zou toch ook slavernij zijn? Is het dan wel eerlijk om deze keer de voetbalkijkers wel een gevoel van schaamte aan te praten en in dat andere geval niet? Een gulle gift aan het Scharlaken Koord zou meer bijdragen aan het tegengaan van deze vorm van slavernij dan een weigering om naar voetbalwedstrijden te kijken. Ik zit een beetje na te denken hoe ik dit verhaaltje moet beëindigen. Hoe ga ik om met al die schaamte? Ik heb me in ieder geval, met de kennis die ik nu heb, wel voorgenomen te consuminderen. Want mijn welvaart betekent simpelweg dat iemand aan de andere kant van de wereld het minder breed heeft. Ik zal om te beginnen wat minder gebruik gaan maken van het vliegtuig. Niet ieder jaar een vliegvakantie, maar nooit meer een vliegvakantie kan ik niet beloven. De airco in mijn werkkamer gebruik ik tegenwoordig ook als verwarming, omdat ik ook geen sponsor van meneer Poetin wil zijn. Maar ’s zomers zal ik hem alleen bij extreme warmte aanzetten. Schaamte…..ik merk bij mezelf een bepaalde allergie als iemand mij een schaamte wil aanpraten. Ieder is voor z’n eigen geweten verantwoordelijk. Maar kwaad kan het zeker niet om eens over schaamte na te denken. Hoe kunnen we een goede rentmeester zijn over Gods mooie schepping en tegelijkertijd, hoe voorkomen we dat we elkaar de maat gaan nemen en elkaars schaamte als een soort meetlat gaan gebruiken om te bepalen of iemand wel of niet door de beugel kan. Want als we dat gaan doen moeten we ons echt de ogen uit ons hoofd schamen. |
columns van peter
September 2024
|